ECLI:NL:RBMNE:2018:768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
C/16/414650 / HA ZA 16-321
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring van Bureau Integriteit B.V. tegen Gemeente [naam gemeente] inzake schadevergoeding en onzorgvuldig onderzoeksrapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure tussen Bureau Integriteit B.V. (BING) en de Gemeente [naam gemeente]. BING, een onderzoeks- en adviesbureau, had de opdracht gekregen om een onderzoek uit te voeren naar de integriteit van de toenmalige burgemeester en de ambtelijke organisatie. De Gemeente vorderde in reconventie dat BING toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst door een gebrekkig rapport te leveren. De rechtbank oordeelde dat BING inderdaad tekortgeschoten was in haar zorgplicht, maar dat de tekortkomingen niet van zodanige aard waren dat ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was. De vorderingen van BING in de vrijwaringszaak werden afgewezen, terwijl de Gemeente in haar vorderingen werd toegewezen. De rechtbank veroordeelde BING tot vergoeding van de door de Gemeente geleden schade, op te maken bij staat, en tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M.J. Slootweg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/414650 / HA ZA 16-321
Vonnis in vrijwaring van 7 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUREAU INTEGRITEIT B.V.,
gevestigd te Amersfoort ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F. Arts te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE [naam gemeente],
zetelend te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.A. van der Veen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna BING en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2016,
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 april 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
BING is een onderzoeks- en adviesbureau op het gebied van integriteit van het openbaar bestuur.
2.2.
Op 27 april 2011 heeft de gemeenteraad van de Gemeente aan BING de opdracht verstrekt tot het instellen van een onderzoek naar mogelijke tekortkomingen in het professioneel handelen van de toenmalige burgemeester (mevrouw [A] , hierna: [A] ), de integriteit van de ambtelijke organisatie en de effectiviteit van de klokkenluidersregeling aan de hand van een aantal onderzoeksobjecten.
2.3.
De opdracht is namens BING aanvaard door de heer [B] (hierna: [B] ), destijds registeraccountant en directeur van BING .
2.4.
BING heeft op 24 augustus 2011 een rapport aan de gemeenteraad uitgebracht, welk rapport namens BING is ondertekend door [B] . In hoofdstuk 7 van het rapport worden ten aanzien van zeventien door BING onderzochte dossiers de bevindingen weergegeven, afgesloten met een beoordeling. In hoofdstuk 8 van het rapport heeft BING haar bevindingen en beoordeling gegeven over het functioneren van de vertrouwenspersoon en de klokkenluidersregeling. In het rapport komt naast [A] ook de heer [C] (hierna: [C] ) naar voren, die destijds clustermanager Dienstverlening bij de Gemeente was.
2.5.
De bevindingen van BING luiden, voor zover hier van belang:
7.1. Opdrachtverstrekking aan aannemersbedrijf
(…)
Uit het onderzoek is gebleken dat sinds 2008 ambtelijk de boodschap is verspreid dat ‘voorzichtigheid moet worden betracht met [afkorting van naam aannemingsbedrijf] ’ (rechtbank: met ‘ [afkorting van naam aannemingsbedrijf] ’ is bedoeld aannemingsbedrijf [naam aannemingsbedrijf] ). Uit de feiten blijkt dat dit ambtelijk is opgevolgd, hetgeen (onder meer) heeft geleid tot een substantiële afname in opdrachtverstrekkingen aan het bedrijf. Weliswaar is uit het onderzoek niet gebleken dat de burgemeester zelf expliciet opdracht heeft gegeven het aannemingsbedrijf uit te sluiten van opdrachten voor de gemeente, zij heeft door haar optreden echter hetzelfde effect bereikt. (…) Het optreden van de burgemeester heeft blijkens het onderzoek in alle lagen van de organisatie waar contacten waren met [afkorting van naam aannemingsbedrijf] geleid tot het beeld dat [afkorting van naam aannemingsbedrijf] ‘gevoelig’ ligt en dat daar geen zaken mee gedaan moesten worden. In een situatie dat algemeen bekend is dat een burgemeester een geschil heeft met een relatie van de gemeente en het om een materieel geschil gaat, mag van de burgemeester verwacht worden dat hij/zij maatregelen neemt om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden. De burgemeester had in deze casus naar onze mening (…) signalen aan de organisatie moeten geven die juist contra waren aan de signalen zoals in dit hoofdstuk beschreven. (…) Behalve dat de aannemer op enkele uitzondering na geen opdrachten meer ontving, is de aannemer in voorkomende gevallen ook geweerd in situaties waar kosten geen rol spelen. (…) Naar onze mening heeft de burgemeester met haar handelen haar privébelang verstrengeld met het belang van de gemeente. Haar handelen is daarmee in strijd met de kernbegrippen ‘dienstbaarheid’ (…), ‘onafhankelijkheid’ en ‘zorgvuldigheid’.
(…)
7.3
Bemoeienis aanstelling medewerker Kabinet
(…)
De verklaring van de clustermanager Dienstverlening dat de burgemeester geen rol heeft gespeeld bij de aanstelling is in strijd met de feiten; uit e-mailverkeer blijkt dat de burgemeester wel een rol heeft gespeeld.
De handelwijze van de clustermanager Dienstverlening jegens de chef Kabinet beoordelen wij als laakbaar. (…)
2.6.
[A] en [C] hebben zich niet kunnen verenigen met het rapport van BING en de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. Afzonderlijk hebben zij tegen [B] in zijn hoedanigheid van registeraccountant op grond van de Wet op de Registeraccountants een klachtprocedure aanhangig gemaakt bij de Accountantskamer.
Ten aanzien van [C]
2.7.
De tuchtklacht van [C] ziet op de navolgende verwijten:
- de onderzoeksopdracht en het onderzoeksbereik wijzigde vrijwel dagelijks;
- ten onrechte is hoor en wederhoor achterwege gelaten;
- het rapport is eenzijdig doordat slechts belastende verklaringen zijn opgenomen en er is afgegaan op anonieme verklaringen;
- het rapport bevat feitelijke onjuistheden en er worden daarin onjuiste conclusies getrokken.
2.8.
Bij uitspraak van 14 mei 2012 heeft de Accountantskamer de klacht van [C] deels gegrond en deels ongegrond verklaard en aan [B] de maatregel van waarschuwing opgelegd. Naar het oordeel van de Accountantskamer treft [B] een verwijt van:
I. het niet tijdig en volledig informeren van [C] omtrent het gegeven dat ook zijn functioneren, handelen en nalaten in de te onderzoeken dossiers voorwerp van aandacht zouden (kunnen) zijn en dat daaraan dienaangaande een kwalificatie zou (kunnen) worden gegeven, wat als in strijd met de fundamentele beginselen van objectiviteit en van deskundigheid en zorgvuldigheid wordt aangemerkt;
II. het ontbreken in de uitgebrachte rapportage van een heldere, omlijnde omschrijving van de opdracht, wat als in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid wordt aangemerkt;
III. het ten onrechte aanmerken van tien nadere, feitelijke vragen aan [C] als het toepassen van wederhoor jegens [C] , wat als in strijd met de fundamentele beginselen van objectiviteit en van deskundigheid en zorgvuldigheid wordt aangemerkt;
IV. het niet blijken van een deugdelijke grondslag voor twee van de vier kritische beoordelingen van het handelen en nalaten van [C] , wat als in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid wordt aangemerkt.
2.9.
Op 21 juni 2012 heeft [B] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Accountantskamer bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb). Bij uitspraak van 18 december 2014 heeft het CBb het hoger beroep van [B] op alle onderdelen ongegrond verklaard.
2.10.
[C] heeft vervolgens in kort geding schadevergoeding van BING en [B] gevorderd op grond van onrechtmatige daad. Bij vonnis van 9 september 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:6604) heeft de voorzieningenrechter te Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) de vorderingen van [C] afgewezen. Bij arrest van 13 december 2016 heeft het gerechtshof te Arnhem dit vonnis bekrachtigd.
Ten aanzien van [A]
2.11.
De tuchtklacht van [A] bestaat uit 16 onderdelen. Deze luiden, voor zover hier van belang:
“(…);
b.1 [B] heeft op onzorgvuldige wijze ‘hoor’ toegepast;
b.2 [B] heeft op onzorgvuldige wijze ‘wederhoor’ toegepast;
(…)
d. [B] heeft in het rapport op een wijze die in strijd is met de waarheid, verantwoording afgelegd over het gebruik van de verslagen van de gesprekken met [A] ;
e. [B] heeft ten onrechte zelf conclusies getrokken en zaken gesuggereerd, terwijl hij het politieke oordeel aan de gemeenteraad had moeten overlaten;
(…).”
2.12.
De Accountantskamer heeft op 14 mei 2012 alle klachten van [A] ongegrond verklaard. [A] en [B] hebben allebei hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Accountantskamer bij het CBb.
2.13.
Het CBb heeft op 18 december 2014 in hoger beroep uitspraak gedaan. Daarbij is het beroep van [B] ongegrond verklaard en is het beroep van [A] gegrond verklaard. Het CBb heeft de bestreden uitspraak vernietigd ten aanzien van de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen b.1, b.2, d en e en die klachtonderdelen alsnog (deels) gegrond verklaard. Daarnaast heeft het CBb aan [B] de maatregel van berisping opgelegd. Naar het oordeel van het CBb:
I. heeft [B] nagelaten [A] voorafgaand aan het horen tijdig schriftelijk te (doen) informeren over de onderzoeksopdracht en de uitbreiding daarvan, wat als in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid wordt aangemerkt;
II. heeft [B] [A] niet op een juiste wijze wederhoor geboden met betrekking tot de bevindingen in hoofdstuk 8 van het rapport, wat als in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid wordt aangemerkt;
III. heeft [B] ten onrechte in het rapport vermeld dat [A] niet heeft gereageerd op de haar toegezonden interviewverslagen, wat als in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid wordt aangemerkt;
IV. zijn de conclusies van [B] met betrekking tot opdrachtverstrekking aan aannemingsbedrijf [naam aannemingsbedrijf] te ongenuanceerd en zijn ten onrechte relevante zaken weggelaten, wat als in strijd met de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van objectiviteit wordt aangemerkt.
2.14.
[A] heeft BING bij dagvaarding van 4 december 2015 in rechte betrokken. [A] stelt daarin onder meer dat het rapport van BING onjuistheden bevat die haar eer en goede naam hebben beschadigd en dat de conclusies in het rapport voortkomen uit een onderzoek dat onzorgvuldig, onvolledig en ondeskundige is verricht. [A] kwalificeert dit als een onrechtmatige daad en vordert (onder andere) veroordeling van BING tot schadevergoeding.
2.15.
Bij vonnis van 12 juli 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:3456) heeft deze rechtbank de vorderingen van [A] afgewezen. Met deze hoofdzaak is de nu te beoordelen vrijwaringszaak verbonden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
BING vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat de Gemeente aan BING moet betalen al hetgeen waartoe BING in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld en veroordeling van de Gemeente om aan BING te betalen al hetgeen waartoe BING in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de vrijwaring.
3.2.
De Gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De Gemeente vordert, samengevat:
I. een verklaring voor recht dat BING toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de met de opdrachtbevestiging van 27 april 2011 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst en dat de Gemeente gerechtigd is die overeenkomst te ontbinden, waardoor zij is ontheven van eventuele (verdere) verplichtingen jegens gedaagde uit die overeenkomst,
II. een verklaring voor recht dat BING gehouden is tot vergoeding van de door haar toerekenbare tekortkoming veroorzaakte schade,
III. verwijzing naar de schadestaatprocedure ter begroting van de door de Gemeente geleden schade,
IV. veroordeling van BING in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Nu de vorderingen van [A] tegen BING in de hoofdzaak zijn afgewezen, dienen de vorderingen van BING in de vrijwaringszaak eveneens te worden afgewezen.
4.2.
BING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00 )
Totaal € 1.523,00
in reconventie
4.3.
De Gemeente heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat BING toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst door een gebrekkig rapport te leveren. De Gemeente heeft hiervoor verwezen naar de uitspraken van het CBb over de klachten van [A] en [C] , meer in het bijzonder op de hiervoor in 2.8 IV en 2.13 IV genoemde onderdelen. Dit betreffen volgens de Gemeente meer dan slechts ondergeschikte punten. Daarnaast verwijt de Gemeente BING dat [B] niet zelf het onderzoek heeft uitgevoerd, zoals volgens haar met BING is overeengekomen.
Uitvoering van de opdracht
4.4.
In de opdrachtbevestiging van 27 april 2011 van BING staat onder het kopje “Team” vermeld:
“Het onderzoek zal worden uitgevoerd door en onder verantwoordelijkheid van ondergetekende (rechtbank: [B] ), bijgestaan door de heer Drs. [D] senioronderzoeker en een ervaren junioronderzoeker. Van hen treft u een kort CV aan op onze website (…).”De stelling van de Gemeente dat [B] het onderzoek (geheel) zelf zou uitvoeren, kan dan ook niet worden gevolgd. Op dit punt is dus geen sprake van een tekortkoming van BING .
Zorgplicht
4.5.
Op BING als opdrachtnemer rust de wettelijke plicht om bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Voor de beantwoording van de vraag of BING is tekortgeschoten in deze zorgplicht, is bepalend of zij heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam onderzoeksbureau mag worden verwacht. De burgerlijke rechter kan daarbij betekenis toekennen aan het oordeel van de tuchtrechter over het gewraakte handelen. Wel brengen de specifieke kenmerken van een tuchtrechtelijke procedure mee dat aan het oordeel van de tuchtrechter dat in strijd is gehandeld met de voor het desbetreffende beroep geldende normen en regels, niet zonder meer de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de betrokkene civielrechtelijk aansprakelijk is wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm.
4.6.
In de hoofdzaak heeft [A] onder verwijzing naar de uitspraak van het CBb van 18 december 2014 (zie 2.13) gesteld dat het rapport van BING uitdrukkelijke onjuistheden bevat. Het betreft, voor zover hier relevant, de onterechte vermelding dat [A] niet heeft gereageerd op twee interviewverslagen en een onjuiste conclusie met betrekking tot de afnemende opdrachtverstrekkingen aan [naam aannemingsbedrijf] . [A] heeft BING daarnaast verweten niet op de juiste wijze hoor en wederhoor te hebben toegepast. BING heeft zich tegen deze verwijten verweerd. Zij heeft aangevoerd dat de onjuistheid met betrekking tot het niet reageren op interviewverslagen van marginale aard is. De conclusies in het rapport over de opdrachtverstrekking aan [naam aannemingsbedrijf] zijn wel juist. Verder is van daadwerkelijke strijd met de voor onderzoeksbureaus geldende beginselen van hoor en wederhoor geen sprake. Bovendien zouden de conclusies niet wezenlijk anders zijn geweest als [A] schriftelijk was geïnformeerd over de inhoud en reikwijdte van het onderzoek en/of indien de conceptbevindingen van hoofdstuk 8 wel aan [A] waren voorgelegd.
4.7.
De rechtbank heeft vervolgens, in navolging van het CBb, geoordeeld dat het rapport van BING met betrekking tot [A] op twee punten onzorgvuldig is. Ten eerste heeft BING in strijd met de werkelijkheid vermeld dat [A] in het geheel niet heeft gereageerd op interviewverslagen. Ten tweede volgt de conclusie van BING , dat het de handelwijze van [A] is geweest die heeft geleid tot het wegvallen van opdrachten van de Gemeente aan aannemer [naam aannemingsbedrijf] , onvoldoende uit het rapport (rechtsoverweging 4.36). Daarnaast heeft BING [A] niet voorafgaand aan het tweede interview schriftelijk geïnformeerd over de definitieve opdracht van het onderzoek en heeft zij nagelaten [A] een concept van hoofdstuk 8 van het rapport ter inzage te geven (rechtsoverweging 4.40). In deze vrijwaringsprocedure heeft BING ten aanzien van deze verwijten dezelfde verweren gevoerd als in de hoofdzaak. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hierover in de vrijwaringsprocedure anders te oordelen.
4.8.
Het CBb heeft (ook) met betrekking tot [C] een aantal formele gebreken geconstateerd (zie 2.8 onder I tot en met III). Daarnaast heeft het CBb geoordeeld dat voor twee van de vier kritische beoordelingen van het handelen en nalaten van [C] geen voldoende deugdelijke grondslag bestond (zie 2.8 onder IV). Het betreft (1) de conclusie in het rapport dat de verklaring van [C] dat [A] geen rol heeft gespeeld bij de aanstelling van de medewerker Kabinet in strijd is met de feiten en (2) de conclusie dat de handelwijze van [C] jegens de chef Kabinet laakbaar en onzorgvuldig is geweest.
4.9.
BING heeft aangevoerd dat deze conclusies wel degelijk juist zijn. Voor de hiervoor onder (1) genoemde conclusie heeft BING in dat verband gewezen op een e-mail van 3 oktober 2009 van een interim manager aan [C] (productie 4 van BING ) en op verklaringen van andere ambtenaren (waaronder [A] zelf) in de “notitie vertrouwelijke bevindingen” (productie 1 van BING ). In het kort geding tussen [C] en BING heeft de voorzieningenrechter uit deze verklaringen afgeleid dat [A] wel een rol heeft gespeeld bij de aanstelling van de kabinetsmedewerker en geoordeeld dat Boets mededeling aan BING dat [A] geen enkele rol heeft gespeeld dan ook in strijd met de waarheid was. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen. De rechtbank verwijst hier daarom naar rechtsoverwegingen 4.14 tot en met 4.16 van het vonnis van 9 september 2015 van de voorzieningenrechter en neemt deze overwegingen over. Van een tekortkoming van BING op dit punt is dus geen sprake.
4.10.
Ten aanzien van de hiervoor onder (2) genoemde conclusie geldt het volgende. In het rapport heeft BING opgemerkt dat [C] zijn medewerker, de chef Kabinet, niet heeft gesteund toen de medewerker Kabinet klaagde over de strakke aansturing en toen [A]
een correctieve interventie jegens de chef Kabinet pleegde. Daarnaast heeft [C] zich volgens BING laatdunkend over de chef Kabinet uitgelaten nadat zij ziek was geworden. BING kwalificeert dit handelen jegens de chef Kabinet laakbaar en onzorgvuldig. In navolging van het CBb heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat zonder nader onderzoek van BING op het functioneren van de betreffende medewerkster in haar functie als chef kabinet en daaraan voorafgaand er voor deze conclusie van BING onvoldoende deugdelijke grondslag bestaat. De rechtbank sluit zich bij dat oordeel aan. In het definitieve interviewverslag van 23 mei 2011 (productie 6 van BING ) en de e-mail van [C] aan BING van 8 augustus 2011 (productie 3 van BING ) is [C] ingegaan op het functioneren van de betreffende medewerkster in haar functie als chef Kabinet en in haar functie daaraan voorafgaand, als medewerkster Communicatie. [C] verklaart daarin, kort samengevat, dat de medewerkster al jaren een heel negatieve stempel op de overige medewerkers bij Communicatie drukte, dat [C] haar daarom in maart 2010 heeft overgeplaatst naar het Kabinet, dat gedurende ruim 8 maanden alles voorspoedig leek te gaan, maar dat de medewerkster ergens in november of december 2010 omsloeg als een blad aan de boom.
In dat licht had het op de weg van BING gelegen om nader onderzoek naar het functioneren van de medewerkster te doen.
4.11.
Uit het bovenstaande volgt dat er niet slechts formele gebreken kleven aan het rapport van BING , maar dat het rapport ook feitelijke onjuistheden en ongefundeerde conclusies bevat. BING heeft aldus niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend onderzoeksbureau in de onderhavige omstandigheden mocht worden verwacht. Daarmee staat vast dat BING toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de met de Gemeente gesloten overeenkomst van opdracht. De onder 3.4 onder I gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar. Met BING is de rechtbank echter van oordeel dat de tekortkomingen van een te geringe betekenis zijn om ontbinding van de overeenkomst met haar gevolgen te rechtvaardigen. Het rapport houdt immers – ook volgens de Gemeente – voor het overgrote deel stand. Het algemene beeld over de [naam gemeente(-se)] gemeentepolitiek in de onderzochte periode zou in de optiek van de Gemeente niet wezenlijk anders zijn geweest als BING haar onderzoek onkreukbaar had uitgevoerd. De gevorderde verklaring voor recht dat de Gemeente gerechtigd is de overeenkomst te ontbinden, zal daarom worden afgewezen.
Schade
4.12.
Nu de Gemeente verwijzing vordert naar de schadestaatprocedure ter begroting van de door haar geleden schade, dient beoordeeld te worden of de mogelijkheid van schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van BING aannemelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Vaststaat dat zowel [A] als [C] bij de tuchtrechter over (de fouten in) het rapport van BING heeft geklaagd en dat de Gemeente in dat verband kosten heeft gemaakt. Dat mogelijk factoren aanwezig zijn die tot vermindering van die schade aanleiding kunnen geven, zoals BING heeft aangevoerd, is een omstandigheid die in de schadestaatprocedure aan de orde zal komen. De vorderingen onder 3.4 II en III zullen worden toegewezen.
Proceskosten
4.13.
BING zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op € 452,00 (2,0 punten × 0,5 × tarief € 452,00) aan salaris advocaat.
4.14.
De nakosten, waarvan de Gemeente betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
4.15.
De over de proceskosten en nakosten gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen, nu artikel 6:119a BW daarvoor geen grondslag biedt. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt BING in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.523,00,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat BING toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de met de opdrachtbevestiging van 27 april 2011 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst,
5.4.
verklaart voor recht dat BING gehouden is tot vergoeding van de door haar toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de onder 5.3 bedoelde overeenkomst veroorzaakte schade,
5.5.
veroordeelt BING tot vergoeding aan de Gemeente van die schade, op te maken bij staat,
5.6.
veroordeelt BING in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 452,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt BING , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Gemeente volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen in 5.5 tot en met 5.7 uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: JidK