ECLI:NL:RBMNE:2019:1371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
C/16/476289 / KG ZA 19-129
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige gegevensbevraging door gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de Gemeente. De eiseres, die in het verleden bedreigd en gestalkt is door haar ex-partner, vorderde schadevergoeding van de Gemeente omdat een medewerker van de Gemeente onrechtmatig persoonsgegevens van haar zoon had opgevraagd in het Basisregister Persoonsregistratie (BRP). De eiseres stelde dat deze bevraging door de consulent burgerzaken, die de echtgenote van haar ex-partner is, haar en haar zoon in gevaar heeft gebracht. De Gemeente betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de bevraging niet onrechtmatig was omdat de consulent geautoriseerd was om het systeem te raadplegen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Gemeente aansprakelijk was voor het onrechtmatig handelen van haar medewerker, maar dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij al schade had geleden. De vorderingen tot schadevergoeding werden daarom afgewezen. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die op € 2.972,-- werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het omgaan met persoonsgegevens en de verantwoordelijkheden van werkgevers voor het handelen van hun werknemers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/476289 / KG ZA 19-129
Vonnis in kort geding van 29 maart 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. P.C. Schouten te Breda,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE [gemeente],
zetelend te [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. van Zanten te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 februari 2019
  • de producties van de zijde van [eiseres]
  • de producties van de zijde van de Gemeente
  • de mondelinge behandeling van 7 maart 2019
  • de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op 29 maart 2019. Omdat partijen nog wilden proberen een minnelijke regeling te treffen, is afgesproken dat zij de voorzieningenrechter uiterlijk 15 maart 2019 zouden laten weten of zij een schikking hebben bereikt of dat vonnis moet worden gewezen. Partijen hebben de voorzieningenrechter vervolgens bij brieven van 14 maart 2019 verzocht vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft van 1997 tot 2010 een relatie gehad met [A] (hierna: [A] ). Uit die relatie is op [geboortedatum] een zoon geboren, [zoon] . Na de beëindiging van de relatie in 2010 is [A] [eiseres] gaan bedreigen en stalken. Omdat [A] volgens de politie vuurwapengevaarlijk was, is [eiseres] met haar zoon overgebracht naar een safe house waar zij ruim twee jaar heeft verbleven. Hierna heeft zij op een aantal andere - geheime - adressen gewoond. Op haar huidige geheime adres verblijft zij sinds juli 2015. Zij en haar zoon hebben op dit adres gedurende 3 jaar lang geen contact met [A] gehad.
2.2.
In mei 2018 is [zoon] op school benaderd door een klasgenootje dat hem de groeten van [A] overbracht. [zoon] heeft zijn moeder verteld dat dit klasgenootje hem zei, dat [A] met zijn vader had gesproken in diens restaurant en dat [A] allemaal rare en gekke dingen had gezegd. [zoon] heeft zijn moeder niet willen vertellen wat [A] precies zou hebben gezegd. Begin september 2018 heeft het klasgenootje [zoon] voor de tweede keer de groeten van [A] overgebracht. In februari 2019 is dit voor de derde keer gebeurd.
2.3.
[eiseres] heeft op basis van door haar opgevraagde protocolleringsgegevens van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens ontdekt dat een medewerker van de gemeente [gemeente] op 19 januari 2018 in het Basisregister Persoonsregistratie (BRP) een bevraging heeft gedaan naar de persoonsgegevens van [zoon] . Zij heeft de Gemeente hiervan in kennis gesteld. Na onderzoek is gebleken dat de bevraging is gedaan door een consulent burgerzaken, genaamd [B] . Zij is de huidige echtgenote van [A] . De Gemeente heeft ten aanzien van [B] inmiddels een besluit tot strafontslag genomen.
2.4.
[eiseres] heeft de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het bekend worden van haar geheime adresgegevens bij [B] en [A] . De Gemeente heeft echter alle aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de Gemeente te veroordelen:
1. tot betaling van de kosten samenhangend met het privévervoer van [zoon] van zijn woonhuis naar school en weer terug op schooldagen, bij wijze van voorschot van € 800,-- per maand, tot de dag dat er vonnis is gewezen in de bodemprocedure dan wel, indien deze gebeurtenis eerder plaatsvindt, tot op de dag dat [eiseres] naar een nieuwe woning is verhuisd;
2. tot betaling van een voorschot van € 5.000,-- voor de immateriële schade die [eiseres] heeft geleden;
3. tot betaling van een voorschot van € 42.993,-- voor de door [eiseres] geleden of nog te lijden vermogensschade;
althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [B] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door in het BRP de persoonsgegevens van [zoon] te bevragen en deze met [A] te delen en dat de Gemeente hiervoor als werkgever op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is. Zij stelt zich daarnaast op het standpunt dat de Gemeente om verschillende redenen ook op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is. De schadevergoeding die [eiseres] vordert betreft - naast het voorschot voor de kosten van taxivervoer en immateriële schade - een voorschot van € 25.000,-- op te nemen beschermingsmaatregelen in en rondom de woning, een voorschot van € 5.993,-- op te maken verhuiskosten en een voorschot van € 12.000,-- op de gemaakte buitengerechtelijke kosten.
3.3.
De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden. Het is duidelijk dat [eiseres] en haar zoon zich zeer onveilig voelen doordat [B] van hun adresgegevens kennis heeft genomen en dat [eiseres] graag zo snel mogelijk maatregelen wil treffen om hun veiligheid te waarborgen.
3.4.
De Gemeente betwist dat zij op grond van artikel 6:170 BW dan wel 6:162 BW aansprakelijk is. Meer in het bijzonder betwist zij dat [B] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Volgens de Gemeente is de enkele bevraging van de persoonsgegevens van [zoon] in het BRP niet onrechtmatig omdat [B] geautoriseerd en bevoegd was het systeem te raadplegen. Bovendien is uit gesprekken die met [B] en [A] zijn gevoerd niet gebleken dat zij de adresgegevens van [zoon] met [A] heeft gedeeld. De Gemeente stelt verder (onder meer) dat er geen sprake is van schade en dat het causale verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en de gestelde schade ontbreekt.
3.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [B] wel degelijk onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld door de persoonsgegevens van [zoon] in het BRP te bevragen. Vast staat dat het voor de uitoefening van haar functie niet nodig was dit te doen. [B] heeft hiermee misbruik gemaakt van haar bevoegdheid het systeem te raadplegen en uit haar verklaring die zij tegenover de Gemeente heeft afgelegd blijkt ook dat zij zich hiervan bewust was. [B] heeft door deze raadpleging inbreuk gemaakt op de privacy van [eiseres] en haar zoon. Dit geldt temeer, nu sprake was van een geheim adres en [B] , als partner van degene voor wie dit geheime adres bij uitstek was bedoeld, van dit adres kennis heeft genomen.
3.6.
De voorzieningenrechter acht het op grond van de volgtijdelijkheid van de verschillende gebeurtenissen bovendien aannemelijk dat [B] de adresgegevens van [zoon] met [A] heeft gedeeld en ook hierdoor onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. [eiseres] heeft verklaard dat [A] in 2012 via een oproep op Marktplaats en ook via anderen steeds heeft geprobeerd haar adres te achterhalen en dat hij nog tot 2015 in haar persoonlijke levenssfeer is binnengedrongen door steeds vijf cent op haar bankrekening te storten. Na opheffing van de bankrekening en na de verhuizing in 2015 heeft zij drie jaar lang niets meer van [A] gehoord, tot vier maanden na de bevraging van het BRP door [B] . Dit is door de Gemeente niet weersproken. De Gemeente heeft gesteld dat er ook andere manieren denkbaar zijn waarop [A] kennis heeft kunnen krijgen van de woonplaats van [zoon] , maar gelet op het tijdsverloop tussen de bevraging van het systeem en de eerste keer waarop [A] aan [zoon] de groeten liet doen, acht de voorzieningenrechter dit niet erg waarschijnlijk. De voorzieningenrechter hecht aan de verklaringen van [B] en [A] dat [B] de adresgegevens niet aan [A] heeft doorverteld geen doorslaggevende betekenis, omdat deze verklaringen op een aantal punten niet erg geloofwaardig en niet consistent zijn.
3.7.
De Gemeente is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter als werkgever van [B] op de voet van artikel 6:170 BW aansprakelijk voor de schade die [eiseres] als gevolg van het onrechtmatig handelen door [B] heeft geleden. De Gemeente stelt echter terecht, dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij al schade heeft geleden. Gesteld noch gebleken is dat zij al kosten voor taxivervoer, veiligheidsmaatregelen of verhuizing heeft gemaakt. Deze schadeposten kunnen daarom in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Gemeente betwist daarnaast de gestelde immateriële schade en stelt dat [eiseres] deze schade onvoldoende heeft onderbouwd. Nu in deze kortgedingprocedure geen verdere bewijslevering mogelijk is en de vordering tot vergoeding van immateriële schade bovendien naar haar aard onvoldoende spoedeisend is, leent deze vordering zich niet voor toewijzing in kort geding. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] tot vergoeding van deze schadeposten moet worden afgewezen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten kunnen om die reden ook niet worden toegewezen.
3.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 1.992,--
- salaris advocaat
980,--
Totaal € 2.972,--
3.9.
De door de Gemeente gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten, zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 2.972,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Gemeente volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,-- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MS (4185)