Op 20 mei 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van het illegaal binnendringen van een pand aan de Krakelingenweg in Zeist. De rechtbank oordeelde dat de man, die samen met anderen het pand in januari 2019 had betreden, zich schuldig had gemaakt aan huisvredebreuk. De rechtbank legde hem een gevangenisstraf op van 14 dagen, waarvan 10 dagen voorwaardelijk. De overige acht verdachten werden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelde vast dat het pand nog in gebruik was als oefenpand voor het arrestatieteam van de politie, waardoor er geen sprake was van kraken. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd voor het kraken van het pand, maar de rechtbank oordeelde dat het gebruik van het pand niet was beëindigd, wat een vereiste is voor de strafbaarheid onder artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het wederrechtelijk vertoeven in het pand, wel bewezen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 14 maart 2019 aanwezig was tijdens de ontruiming van het pand en dat hij had geweigerd het pand te verlaten. Dit leidde tot de conclusie dat hij medepleger was van het wederrechtelijk vertoeven in het pand. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet strafbaar was, omdat het bestanddeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het niet op de vordering van de rechthebbende verlaten van het pand niet was opgenomen in de aanklacht. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.