In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WW-uitkering aan eiseres, die door haar ex-werkgever was ontslagen wegens verwijtbare werkloosheid. Eiseres had een arbeidsovereenkomst als storemanager bij een winkel en werd op staande voet ontslagen na beschuldigingen van onregelmatigheden in de kasadministratie. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten en de stukken die eiseres ontbraken in haar dossier. Eiseres had tijdens de bezwaarfase al gewezen op het ontbreken van belangrijke documenten die haar standpunt konden onderbouwen, maar deze waren niet door de ex-werkgever aan haar verstrekt. De rechtbank concludeerde dat er voldoende twijfel was over de juistheid van het onderzoek van de verweerder en dat er nader onderzoek moest worden gedaan naar de ontbrekende stukken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook bepaalde dat de proceskosten en het griffierecht aan eiseres vergoed moesten worden.