ECLI:NL:RBMNE:2019:238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
UTR 17/4511
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en de noodzaak van nader onderzoek naar ontbrekende stukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WW-uitkering aan eiseres, die door haar ex-werkgever was ontslagen wegens verwijtbare werkloosheid. Eiseres had een arbeidsovereenkomst als storemanager bij een winkel en werd op staande voet ontslagen na beschuldigingen van onregelmatigheden in de kasadministratie. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten en de stukken die eiseres ontbraken in haar dossier. Eiseres had tijdens de bezwaarfase al gewezen op het ontbreken van belangrijke documenten die haar standpunt konden onderbouwen, maar deze waren niet door de ex-werkgever aan haar verstrekt. De rechtbank concludeerde dat er voldoende twijfel was over de juistheid van het onderzoek van de verweerder en dat er nader onderzoek moest worden gedaan naar de ontbrekende stukken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook bepaalde dat de proceskosten en het griffierecht aan eiseres vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/4511

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A. van der Waal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Roy van Zuydewijn).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 23 januari 2017 wel recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat zij verwijtbaar werkloos is geworden.
Bij besluit van 10 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was sinds 1 mei 2016 werkzaam voor [bedrijfsnaam] te [vestigingsplaats ] ( [bedrijfsnaam] ) op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is bepaald dat de werkzaamheden van eiseres zijn ingedeeld in de functie van Storemanager/functieniveau […] conform de CAO Fashion, Sport & Lifestyle. De arbeidsovereenkomst is overeengekomen voor 32 uur per week. De werkzaamheden worden verricht in de winkel van [bedrijfsnaam] te [vestigingsplaats ] .
1.2
Naar aanleiding van door [bedrijfsnaam] geconstateerde onregelmatigheden en verschillen in de kasadministratie en gelden in de winkel te [vestigingsplaats ] heeft op 11 januari 2017 een gesprek tussen [bedrijfsnaam] en eiseres plaatsgevonden. Op deze datum is eiseres door [bedrijfsnaam] geschorst en is door [bedrijfsnaam] een onderzoek ingesteld.
1.3
Bij brief van 23 januari 2017 heeft [bedrijfsnaam] eiseres meegedeeld dat zij op staande voet is ontslagen en dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang is geëindigd. [bedrijfsnaam] heeft hieraan met name ten grondslag gelegd dat eiseres geld van [bedrijfsnaam] niet op de voorgeschreven wijze heeft afgedragen en dat zij geld uit de kluis van [bedrijfsnaam] heeft weggenomen en niet heeft afgedragen aan stortingsbedrijf G4S . Bij vonnis van 5 juni 2017 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat eiseres [bedrijfsnaam] een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag op staande voet op 23 januari 2017.
1.4
Eiseres heeft na het ontslag bij verweerder een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals weergegeven onder Procesverloop.
2. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiseres vanaf 23 januari 2017 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat zij door haar eigen schuld werkloos is geworden. Hiervoor stelt verweerder zich op het standpunt dat genoegzaam is gebleken dat er een aanzienlijk bedrag verdwenen is. Gelet op het kassysteem had een bedrag van € 12.851,37 aan contanten in de kluis in de winkel in [vestigingsplaats ] moeten liggen. Dat bedrag was echter niet aanwezig. Van een gebrekkig kassysteem is niet gebleken, er is sprake van een sluitende administratie, aldus verweerder. Gezien de betrouwbaarheid van het kassysteem kan het tekort alleen ontstaan zijn op het moment dat de inhoud van de kluis moest worden overgedragen aan de geldwagen. Het was de taak van eiseres om het geld uit de enveloppen uit de kluis te halen en de inhoud daarvan te controleren met het kassysteem. Eiseres had, gelet op de gegevens uit het kassysteem, op dat moment moeten constateren dat er te weinig geld in de enveloppen zat en zij had dit direct moeten melden. Dit heeft eiseres niet gedaan. Daarnaast heeft eiseres in strijd met de interne procedures de controles alleen uitgevoerd. Volgens verweerder had eiseres kunnen weten dat haar gedrag een dringende reden is voor ontslag.
3.1
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Of sprake is van zo’n dringende reden moet worden beoordeeld volgens de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht. Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, weigert verweerder op grond van artikel 27, eerste lid van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
3.2
Verweerder is gehouden zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat verweerder gehouden is zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Zie daarvoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4145. Daarnaast moet verweerder na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren. Bij de beantwoording van de vraag of de werkloosheid van de werknemer verwijtbaar is te achten mag verweerder uitgaan van de door een rechter vastgestelde feiten, tenzij daarvoor onvoldoende steun wordt gevonden in de stukken dan wel betrokkene twijfel wekt aan de juistheid en volledigheid van die vaststelling. In dat geval is verweerder gehouden nader toe te lichten en te onderbouwen van welke feiten wordt uitgegaan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2974.
4. Eiseres voert - kort weergegeven - aan dat zij niet verwijtbaar werkloos is geworden. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht en relevante informatie ten onrechte niet bij de beslissing heeft betrokken. Ter zitting heeft eiseres deze standpunten nader toegelicht. De rechtbank zal op die toelichting hieronder nader ingaan.
5. Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep geeft de rechtbank ter verduidelijking eerst weer hoe door verweerder de procedure rondom het geld in de kassa is beschreven.
“Aan het einde van de dag moest er op de kassa op de knop ‘einde dag’ gedrukt worden. Vervolgens gaat de la van de kassa open en dient de inhoud te worden geteld. De inhoud dient weer te worden ingevoerd op de kassa. Vervolgens wordt weer op de knop ‘einde dag’ gedrukt en rolt het dagrapport eruit. Vervolgens wordt het geld uit de kassa gehaald en in een envelop gedaan (er blijft altijd € 300,- cashgeld in de kassa achter). (…) Deze envelop wordt in de kluis gedeponeerd. Aan de hand van het dagrapport wordt het template ingevuld. Eens in de zoveel tijd werd de inhoud van de kluis in sealbags gedaan. De sealbags werden opgehaald door de geldwagen ( G4S ). Deze taak was aan u als storemanager voorbehouden. De inhoud van de enveloppen werd door u vergeleken met het kassysteem en vervolgens werd het geld in een sealbag gedaan. (…) Gebleken is dat de inhoud van de sealbag overeenkwam met het bedrag wat digitaal was ingevoerd. Met andere woorden, in de sealbag zat daadwerkelijk het bedrag wat aangegeven was wat er in zou zitten. Het verschil zit hem in de fase ervoor. De inhoud van de enveloppen correspondeert niet met het kassysteem. Uit de enveloppen is minder geld in de sealbag gestopt dan er volgens het kassysteem in had moeten zitten. Het ‘systeem’ gaat er vervolgens vanuit dat dit tekort dan dus nog in de kluis in de vestiging moet zitten. In werkelijkheid zit dat geld er niet in.”
6. De rechtbank dient te beoordelen of het onderzoek van verweerder aan de criteria zoals genoemd in 3. voldoet. Gebaseerd op de beslissing op bezwaar gaat de rechtbank er daarbij vanuit dat verweerder het volgende onder ‘het kassysteem’ verstaat: de dagrapporten uit de kassa en de templates gebaseerd op deze dagrapporten. Daaruit volgt volgens verweerder dat wat er in de kluis ligt gelijk dient te zijn aan het totaal van de dagrapporten uit de kassa minus wat is afgestort via G4S .
7.1
Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij in bezwaar al naar voren heeft gebracht dat haar eigen dagverslagen missen bij de dossierstukken en dat zij heeft aangegeven dat haar collega’s ook problemen hadden met de kassa. Desgevraagd heeft eiseres toegelicht dat zij met een dagverslag bedoelt: een e-mail bij de dagrapporten uit de kassa waarin zij een correctie/aanvulling geeft op de bedragen op het dagrapport uit de kassa en de daadwerkelijke inhoud van de kassa. Eiseres heeft verder toegelicht dat verschillen tussen het dagrapport uit de kassa en de daadwerkelijke inhoud van de kassa bijvoorbeeld konden ontstaan als een klant aan het begin van de dag goederen terug kwam brengen. De klant kreeg dan contant geld uit de kassa maar deze uitgave kon niet in de kassa geregistreerd worden. Ook aan het eind van de dag, als er op de knop ‘einde dag’ moest worden gedrukt en waarna het dagrapport werd afgedrukt, kon de kassa deze uitgave niet verwerken. In een dergelijke situatie bleef de kassa dus uitgaan van het in de kassa aanwezige geldbedrag zonder aftrek van het die dag in contant geld teruggegeven bedrag uit de kassa aan de klant vanwege retour gebrachte goederen. Het dagrapport gaf dan een groter geldbedrag aan dat aanwezig zou zijn in de kassa, dan het bedrag dat daadwerkelijk in de kassa aanwezig was. Deze verschillen gaf eiseres via de door haar zelf gemaakte dagverslagen (e-mails) door aan het hoofdkantoor. Tevens heeft eiseres toegelicht dat zij over de problemen met de kassa en de verschillen tussen de dagrapporten uit de kassa en de daadwerkelijke inhoud van de kassa en de stortingen via G4S contact had met verschillende collega’s via Whatsapp. Volgens eiseres kan het totaal van al deze verschillen, waarover zij dus dagverslagen heeft opgesteld ten behoeve van [bedrijfsnaam] , een groot deel van het vermiste bedrag verklaren. Ter zitting heeft eiseres een uitdraai van het oorspronkelijke e-mailbericht van 10 juli 2017 van gemachtigde van eiseres aan verweerder ( mw. [A] ) overgelegd inclusief de daarbij behorende printscreens van Whatsappberichten. Tevens heeft zij een voorbeeld van een dagverslag van een andere collega van een ander filiaal van 7 juni 2016 overgelegd. Nu de gemachtigde van verweerder te kennen heeft gegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen de late inbreng van deze stukken, betrekt de rechtbank deze stukken bij haar beoordeling. Uit de e-mail van 10 juli 2017 blijkt dat eiseres er bij verweerder op heeft aangedrongen haar dagverslagen (in de e-mail worden die ‘brondocumenten’ genoemd) bij [bedrijfsnaam] op te vragen zodat haar kant van het verhaal beter onderzocht kan worden. [bedrijfsnaam] weigerde de dagverslagen zelf aan eiseres te verstrekken. Tot op heden bevinden de dagverslagen zich niet bij de stukken. Uit het voorbeeld van het dagverslag van 7 juni 2016 blijkt dat de betreffende collega op twee verschillende dagen een omzet had die niet overeenkomt met dagrapport uit de kassa.
7.2
Gelet op hetgeen in 7.1 is beschreven heeft eiseres bij de rechtbank voldoende twijfel gewekt over de juistheid en volledigheid van het onderzoek van verweerder en de feitenvaststelling door de kantonrechter. De rechtbank acht het aannemelijk dat er mogelijk stukken missen in het dossier van verweerder die van belang zijn bij de beoordeling van de WW-aanvraag van eiseres. Eiseres heeft uitleg gegeven over documenten die door haar zelf zijn opgesteld en noemt deze documenten ‘dagverslagen’. De rechtbank begrijpt dat deze ‘dagverslagen’ niet dezelfde stukken zijn als de stukken die verweerder ‘dagrapporten’ noemt en dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar het bestaan en de inhoud van deze dagverslagen. Het standpunt van verweerder dat in de kluis hoort te liggen wat er als totaalbedrag op het dagrapport uit de kassa staat minus de afdrachten aan G4S kan de rechtbank zonder dat nader wordt ingegaan op de dagverslagen van eiseres, niet volgen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van het recht op een WW-uitkering het bestaan van de door eiseres genoemde dagverslagen dient te onderzoeken en de mogelijke gevolgen van de inhoud van die verslagen bij het oordeel over het recht op de WW-uitkering dient te betrekken. De beroepsgrond slaagt. Welke gevolgen hieraan gegeven moeten worden zet de rechtbank hierna uiteen.
8.1
Eiseres heeft verder gesteld dat er eind december 2016 nog een storting via G4S is geweest die door [bedrijfsnaam] en verweerder ten onrechte niet zou zijn meegenomen in de berekening van het vermiste bedrag. Eiseres heeft verweerder hier in de e-mail van 10 juli 2017 op gewezen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij op 29 december 2016 een storting bij G4S heeft aangemeld en dat dit bedrag op 30 december 2016 is opgehaald. Deze afdracht betrof de omzet van de periode rondom de feestdagen. Eiseres vermoedt dat het om een bedrag van ongeveer € 7.000,- gaat.
8.2
Eiseres heeft ter onderbouwing ter zitting ongedateerde Whatsappberichten overgelegd waaruit blijkt dat eiseres er bij haar collega’s melding van heeft gemaakt dat er een storting opgehaald gaat worden. In de aanwezige stukken in het dossier is niets terug te vinden van een storting op 30 december 2016 terwijl wel de stortingsformulieren van G4S van 15 juli 2016 tot 2 januari 2017 aanwezig zijn. In het bestreden besluit is niet op ingegaan op deze mogelijke storting terwijl eiseres daar in bezwaar met de email van 10 juli 2017 expliciet op heeft gewezen. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder deze bezwaargrond in de beslissing op bezwaar onbesproken heeft gelaten, het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
9. De rechtbank merkt nog op dat ter zitting door verweerder is gesteld dat, wat betreft het uitvoeren van de controles, het enkele niet voldoen aan het 4-ogen principe al voldoende is voor het aannemen van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de motivering van dit standpunt mede de uitleg van eiseres over de feitelijke gang van zaken rond de controles moet betrekken. Omdat deze motivering ontbreekt, kan de rechtbank verweerder daarom vooralsnog niet in dit standpunt volgen.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek van verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest en niet ten grondslag gelegd kan worden aan het bestreden besluit. Het betreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gezien de aard van de geconstateerde gebreken - er dient onder meer nader onderzoek verricht te worden - kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 8 weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. L.A.C. de Vaan en mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.