Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Sociale Verzekeringsbank, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
(de moeder) heeft op 6 september 2018 aan verweerder doorgegeven dat [dochter] per
1 januari 2018 bij haar is gaan wonen. Op 20 september 2018 heeft eiser telefonisch aan verweerder medegedeeld dat [dochter] vanaf 27 december 2017 bij de moeder verblijft. Bij besluit van 9 november 2018 heeft verweerder aan de moeder kinderbijslag voor [dochter] toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2018.
dateiser het bedrag van € 574,42 moet terugbetalen. Verweerders mededeling over terugbetaling impliceert dus dat verweerder heeft besloten om
€ 574,42 van eiser terug te vorderen. Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgrond slaagt.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.