ECLI:NL:RBMNE:2019:2621
Rechtbank Midden-Nederland
- Wraking
- R. in’t Veld
- A. van Dijk
- J.F. Haeck
- Rechtspraak.nl
Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure
Op 11 juni 2019 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.P.N. de Wit. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. R.P.P. Hoekstra, de behandelend kantonrechter in een verzoekschriftprocedure die door [bedrijf] B.V. was aangespannen. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat deze niet adequaat had gereageerd op zijn stellingen en bewijsaanbiedingen in de conclusie van antwoord in reconventie. Verzoeker had het wrakingsverzoek ingediend na de uitspraak van 20 februari 2019, waarin de rechter beslissingen had genomen die volgens verzoeker de schijn van partijdigheid wekten.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend. Artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen bekend zijn. De kamer oordeelde dat verzoeker al eerder op de hoogte was van de relevante feiten en dat het wrakingsverzoek pas op 14 mei 2019 was ingediend, na de zitting waar verzoeker vragen had gesteld over de eerdere uitspraak. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokkenen toe te zenden. De procedure van verzoeker met zaaknummer 7081833 LE VERZ 18-65 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.