ECLI:NL:RBMNE:2019:2971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
7664713 UC EXPL 19-3608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschortingsrecht bij schending van fatsoensnormen en gevolgen voor proceskosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en een gedaagde, aangeduid als [gedaagde]. De gedaagde had een woning gehuurd van de eiseres en had problemen ondervonden met de boiler, wat leidde tot onvrede over de afhandeling van zijn klacht door de beheerder, [A]. De gedaagde heeft de huur opgezegd en ontving per ongeluk de waarborgsom tweemaal terugbetaald. De eiseres vorderde de terugbetaling van € 715,00, wat overeenkomt met de waarborgsom, en € 51,64 aan servicekosten, die later werd ingetrokken.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet betwistte dat hij de waarborgsom tweemaal had ontvangen en dat hij deze moest terugbetalen. De rechter verduidelijkte dat de gedaagde geen recht had op rente over de waarborgsom, omdat er geen overeenkomst over rente was en de eiseres niet in verzuim was. De gedaagde was echter wel in verzuim met de terugbetaling, wat leidde tot de verplichting om wettelijke rente te betalen vanaf de datum van de dagvaarding.

De kantonrechter behandelde ook de kwestie van de opschorting van de betalingsverplichting van de gedaagde, die deze had ingeroepen vanwege de onvrede over de afhandeling van zijn klacht. De rechter stelde vast dat de gedaagde geen opschortingsrecht had, omdat de vordering van de eiseres om de waarborgsom terug te betalen een vermogensrechtelijke verplichting was, terwijl de klacht van de gedaagde over fatsoenlijke behandeling geen dergelijke verplichting vormde. De rechter oordeelde dat de gedaagde de waarborgsom moest terugbetalen en dat de eiseres recht had op een gedeeltelijke vergoeding van de proceskosten, gezien de omstandigheden van de zaak.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 715,00 met wettelijke rente, € 64,89 aan buitengerechtelijke incassokosten, en de helft van de proceskosten, die op € 366,54 zijn begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7664713 UC EXPL 19-3608 nig/1449
Vonnis van 3 juli 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
met briefadres in [plaatsnaam] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[gedaagde] heeft van [eiseres] een woning in [plaatsnaam] gehuurd. De beheerder was [A] . [gedaagde] had in die woning een probleem met de boiler, en daarna heeft hij een klacht ingediend over de manier waarop [A] die heeft afgehandeld. [gedaagde] is niet tevreden over de manier waarop die klacht is afgehandeld. Hij heeft daarom de huur opgezegd.
1.2.
Bij de beëindiging van de huur heeft [eiseres] (of [A] ) [gedaagde] per ongeluk tweemaal de waarborgsom terugbetaald. Zij hebben hem gevraagd om die terug te betalen, maar [gedaagde] heeft geweigerd daarop te reageren zolang zijn klacht niet goed was behandeld. Bovendien is er nog een afrekening van de servicekosten gekomen. Ook die heeft hij niet betaald.
1.3.
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard voor € 766,64: € 715 vanwege de waarborgsom en € 51,64 vanwege de servicekosten. De zaak is behandeld op de zitting van 3 juni 2019. Daar heeft [eiseres] de vordering voor de servicekosten ingetrokken. Het gaat nu dus om € 715 met rente en kosten.

2.Wat vindt de kantonrechter ervan?

2.1.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij de waarborgsom tweemaal heeft teruggekregen. Hij zal het teveel ontvangen bedrag dus moeten terugbetalen.
2.2.
Daarbij gaat het om het bedrag dat hij toen betaald heeft, dat is € 715. Dat stond (toen) gelijk aan een maand huur met voorschotten. [gedaagde] vindt het onlogisch dat hij niet weer een maand huur terugkrijgt, maar dat klopt wel. De waarborgsom was € 715, en dat is wat hij betaald heeft. Bij tussentijdse huurverhogingen heeft hij niet bijbetaald, en dus is de waarborgsom ook niet gestegen. Daarom krijgt hij dat bedrag weer terug.
2.3.
[eiseres] heeft hem daarover geen rente betaald. Dat klopt ook. Rente is verschuldigd als dat is overeengekomen óf wanneer iemand in verzuim is, op grond van de wet. In de huurovereenkomst staat geen afspraak over rente over de waarborgsom, en [eiseres] was ook niet in verzuim met het terugbetalen van de waarborgsom: dat hoefde pas te gebeuren bij beëindiging van de huur.
2.4.
[gedaagde] van zijn kant is wél in verzuim met het terugbetalen van de waarborgsom. Hij had bij ontvangst van het bedrag al kunnen weten dat hij dat niet tweemaal hoorde te krijgen en dat hij het dus moest terugbetalen, en zeker toen [eiseres] hem daarover aanschreef. Op grond daarvan zal hij aan [eiseres] wel rente moeten betalen, en wel de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.
2.5.
[gedaagde] heeft niet betaald omdat hij ontevreden was over de afhandeling van zijn probleem met de boiler en van zijn klacht daarover. Wat is er gebeurd? Op 4 augustus 2017 heeft hij aan [A] gemeld dat zijn boiler lekte. Een monteur heeft vastgesteld dat de boiler met spoed vervangen moest worden. Op 4 september heeft [gedaagde] gemeld dat de boiler geen warm water meer gaf. Op 11 september is de boiler vervangen. Intussen heeft hij herhaaldelijk moeten bellen om te vragen naar de stand van zaken en om aan te dringen op spoed.
2.6.
Het is begrijpelijk dat [gedaagde] hier niet blij mee was. Een periode van ruim vijf weken is bepaald aan de lange kant voor het oplossen van een dergelijk probleem. Een goed werkende en veilige boiler (of andere warmwatervoorziening) is toch een tamelijk belangrijke voorziening in een huis. [gedaagde] heeft vervolgens een klacht ingediend, waarin hij uitvoerig en concreet heeft uitgelegd wat hem dwarszat. Voor zover uit het dossier valt op te maken, heeft [A] daarop niet serieus gereageerd.
2.7.
[gedaagde] heeft om die reden niet gereageerd op de betalingsverzoeken van [eiseres] . Hij wilde dat pas doen nadat hij een fatsoenlijke reactie op zijn klacht gekregen had. In juridische termen komt dat neer op een opschorting van zijn betalingsverplichting. In de wet is dat geregeld in artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek (BW), lid 1:
Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.
2.8.
Niet iedere eis die iemand aan een ander stelt is een vordering of een verbintenis zoals de wet hier bedoelt. Het moet gaan om verplichtingen die de een heeft ten opzichte van de ander en waarvan de ander nakoming kan vorderen, en die verplichtingen moeten een vermogensrechtelijk karakter hebben. Grof gezegd betekent dat: het moet gaan om geld, of om iets dat op geld waardeerbaar is. Er zijn een heleboel verplichtingen die daar niet onder vallen, met name verplichtingen die te maken hebben met fatsoen en beleefdheid. Die vallen niet onder deze regel, niet omdat zij niet belangrijk zijn maar omdat de wet zich daar niet in mengt.
2.9.
Bij de vordering van [eiseres] gaat het om terugbetaling van een waarborgsom die zij per ongeluk tweemaal heeft terugbetaald. Dat is een vordering zoals de wet hier bedoelt, en de terugbetalingsverplichting van [gedaagde] is een verbintenis. Bij de eis van [gedaagde] gaat het om een fatsoenlijke behandeling van zijn klacht. Dat is een andere categorie. Daarom heeft [gedaagde] hier geen opschortingsrecht. Hij moest en moet de waarborgsom gewoon terugbetalen.
2.10.
Dat geldt niet voor de servicekosten. [eiseres] heeft er op de zitting mee ingestemd om dat deel van de vordering in te trekken, als compensatie voor de tijd dat [gedaagde] in zijn woning geen warm water had. Daarover hoeft de kantonrechter dus niet meer te beslissen.
2.11.
Dan zijn er nog de kosten, namelijk de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. [gedaagde] krijgt in zoverre ongelijk dat hij [eiseres] het teveel betaalde bedrag moet terugbetalen, en normaliter betekent dat, dat de kosten voor zijn rekening komen. Dat ligt hier toch iets anders. Hij had niet het recht om zijn betalingsverplichting op te schorten, maar het is wel begrijpelijk dat hij boos was dat [A] (die optrad namens [eiseres] ) niet serieus reageerde op zijn klacht. Het zou best kunnen dat hij wel betaald zou hebben als zijn klacht wel serieus behandeld was. In dat geval zijn de proceskosten onnodig gemaakt, en zijn de buitengerechtelijke incassokosten niet te zien als redelijke kosten die vergoed moeten worden. Omdat we niet weten hoe groot die kans is, gaat de kantonrechter uit van 50%. Het is daarom redelijk dat hij ook 50% van de incassokosten en de proceskosten betaalt.
2.12.
Voor de buitengerechtelijke incassokosten geldt de regeling van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van 2012. [eiseres] heeft aan [gedaagde] per e-mail (naar het correcte mailadres) een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van de wet. Het bedrag dat [eiseres] vordert (€ 115 + btw) klopt ook met het tarief in het Besluit, althans bij de oorspronkelijke vordering. Na de eisvermindering is het juiste bedrag € 107,25 + btw = € 129,77. [gedaagde] moet daarvan € 64,89 vergoeden.
2.13.
De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,07
- griffierecht € 486,00
- salaris gemachtigde €
144,00(2 punten x tarief € 72,00)
totaal € 733,07
Daarvan moet [gedaagde] € 366,54 vergoeden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] € 715,00 te betalen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2019 tot de betaling, en € 64,89 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de helft van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , waarbij die helft tot de uitspraak van dit vonnis begroot wordt op € 366,54, waarin begrepen € 72,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.