ECLI:NL:RBMNE:2019:3068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
NL18.10836
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en tegenvordering onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [verweerster] B.V. De eiseres vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 172.669,06, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De eiseres stelde dat de verweerder meerdere facturen onbetaald had gelaten en dat er nog goederen van de verweerder in het opslag- en distributiecentrum van de eiseres aanwezig waren. De verweerder voerde verweer en stelde dat de facturen niet correct waren gespecificeerd en dat er te veel uren in rekening waren gebracht. Daarnaast diende de verweerder een tegenvordering in voor een bedrag van € 33.571,06, omdat zij meende te veel betaald te hebben voor bepaalde posten.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres recht had op betaling van de openstaande facturen, omdat de verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de gefactureerde uren niet klopten. De rechtbank wees de tegenvordering van de verweerder af, omdat deze niet was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres recht had op de gevorderde bedragen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de eiseres, waarbij de verweerder als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

VONNIS
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.10836
Vonnis van 19 maart 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiseres] B.V.,
advocaat L.P.J. Krijgsman te Hardinxveld-Giessendam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster op de vordering,
eiseres van de tegenvordering,
hierna te noemen: [verweerster] B.V.,
advocaat P.C. van den Berg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding met bijlagen 1 tot en met 21;
  • het verweerschrift met een tegenvordering met bijlagen 1 tot en met 7;
  • het verweerschrift op de tegenvordering met bijlagen 22 tot en met 25;
  • de akte houdende overleggen aanvullende stukken tevens wijziging eis met bijlagen 26 tot en met 35;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 5 februari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft in opdracht van [verweerster] werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit het leeghalen van kledingwinkels voor [verweerster] en de opslag van goederen. In april 2017 zijn de werkzaamheden begonnen. Er is tussen partijen geen schriftelijke overeenkomst gesloten. De afspraken met betrekking tot door [eiseres] geleverde diensten zijn tussen partijen vastgelegd in de e-mailwisseling van
25 juli 2017. In deze e-mailwisseling is afgesproken dat de prijs van medewerkers van [eiseres] die door [verweerster] worden ingehuurd €37,50 per uur is. In dezelfde e-mail is ook aangegeven dat deze prijs exclusief mogelijke reiskosten is. Tussen partijen is maandenlang intensief samengewerkt. De eerste facturen zijn in juni 2017 verstuurd. [verweerster] heeft aanvankelijk de facturen volledig betaald. In december 2017 heeft [verweerster] voor het eerst geklaagd over de facturen.

3.Het geschil

de vordering

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [verweerster] vanwege openstaande facturen een bedrag van
€ 172.669,06 verschuldigd is aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
[verweerster] veroordeelt tot het betalen van € 107.669,06 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, waarbij rekening gehouden wordt met het op 2 mei 2018 door [verweerster] aan [eiseres] betaalde voorschot van € 65.000,-;
[verweerster] veroordeelt tot het betalen van € 3.150,71 aan buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente;
[verweerster] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] – kort weergegeven – dat [verweerster] vanaf september 2017 meerdere facturen onbetaald heeft gelaten. In het opslag- en distributiecentrum van [eiseres] bevinden zich nog altijd goederen van [verweerster] . Om die reden blijven facturen ontstaan en heeft [eiseres] haar vordering verhoogd. [eiseres] vordert de verklaring voor recht omdat [verweerster] naar aanleiding van het vonnis in kort geding van 1 mei 2018 bij wijze van voorschot een bedrag van € 65.000,- heeft betaald aan [eiseres] .
3.3.
[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de rechtbank deze zal afwijzen. [verweerster] baseert haar verweer op het volgende. Volgens [verweerster] heeft [eiseres] nagelaten de post “personeelsuren per week” nader te specificeren, terwijl [eiseres] daar wel toe verplicht was. Een deugdelijke onderbouwing van deze in rekening gebrachte uren ontbreekt, wat in strijd is met de informatieverplichting die op [eiseres] als opdrachtnemer rust. Het aantal gefactureerde uren is daarnaast niet redelijk en buitenproportioneel. Ten aanzien van de post “vervoer per km” voert [verweerster] aan dat er ook al “vervoer per uur” wordt betaald. Er is tussen partijen niet afgesproken dat ook “vervoer per km” in rekening gebracht mocht worden, laat staan voor € 61,- per 100 km.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
de tegenvordering
3.5.
[verweerster] vordert veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 33.571,06, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
3.6.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [verweerster] , zakelijk weergegeven, het volgende. [verweerster] heeft bij enkele facturen teveel betaald. [verweerster] is namelijk niet gehouden de posten “personeelsuren per week” en “vervoer per km” te betalen, maar heeft dat per abuis voor een totaalbedrag van € 33.571,06 wel gedaan bij de eerste facturen.
3.7.
[eiseres] heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de rechtbank deze niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel zal afwijzen. [eiseres] baseert haar verweer samengevat op het volgende. Het petitum in de tegenvordering sluit niet goed aan op de onderbouwing daarvan. De onderbouwing van de tegenvordering is te onduidelijk. [verweerster] heeft daarnaast juist te weinig betaald in plaats van teveel.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering en de tegenvordering zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
De tussen [eiseres] en [verweerster] gesloten overeenkomst is een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Niet in geschil is dat [eiseres] in opdracht van [verweerster] werkzaamheden heeft verricht. Dat betekent dat [verweerster] [eiseres] moet betalen voor de overeengekomen werkzaamheden. De hoogte van wat [verweerster] moet betalen hangt af van wat partijen daarover zijn overeengekomen.
4.3.
Tussen partijen is geen schriftelijke overeenkomst gesloten. Wel hebben partijen via de e-mail afspraken gemaakt over de werkzaamheden die [eiseres] als opdrachtnemer zou verrichten voor [verweerster] . Het geschil spitst zich toe op twee onderdelen: de gefactureerde personeelsuren en de reiskosten van de medewerkers van [eiseres] . Deze onderwerpen komen nu achtereenvolgens aan bod.
Personeelsuren
4.4.
[verweerster] voert primair aan dat zij niet gehouden is de personeelsuren te betalen, omdat de manier waarop de facturen zijn opgesteld het onmogelijk maakt ze te controleren. Naar het oordeel van de rechtbank levert dat geen grond op om de facturen niet te betalen, om de volgende redenen. Partijen hebben niets afgesproken over de wijze waarop [eiseres] de facturen moest specificeren. Sinds juni 2017 factureerde [eiseres] de werkzaamheden wekelijks op dezelfde manier. Op deze facturen staat per dag op welke locatie(s) er gewerkt is. Ook staat op elke factuur hoeveel uren er per dag gewerkt zijn en wat de kosten daarvoor waren. Partijen werkten intensief samen, waarbij [verweerster] steeds aan [eiseres] opdracht gaf om op een bepaalde dag werkzaamheden te verrichten in winkels van [verweerster] . Vanwege deze manier van samenwerken en de manier waarop de facturen zijn uitgesplitst, wordt niet duidelijk waarom [verweerster] vindt dat zij de facturen niet kan controleren. Tot december 2017 heeft [verweerster] deze wijze van factureren bovendien geaccepteerd. De manier van factureren van [eiseres] was daarom de gebruikelijke werkwijze geworden tussen partijen. Kortom, aangezien [eiseres] niet gehouden was om haar facturen nader of anders te specificeren, en nu bovendien niet is gebleken waarom de gebruikelijke werkwijze onvoldoende duidelijk was voor [verweerster] , levert de wijze van factureren geen grondslag op voor het standpunt dat [verweerster] niet hoeft te betalen voor de personeelsuren.
4.5.
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de in rekening gebrachte uren kloppen. [verweerster] stelt dat [eiseres] te veel uren in rekening heeft gebracht. [verweerster] heeft ter onderbouwing van dat standpunt een eigen opstelling gemaakt van de uren die volgens haar gewerkt zouden zijn door [eiseres] . [eiseres] heeft deze opstelling aan de hand van vijf uitgewerkte voorbeelden gemotiveerd weersproken in haar procesinleiding. Ter comparitie heeft [verweerster] erkend dat deze door [eiseres] uitgewerkte voorbeelden correct zijn. [verweerster] wenst deze uitwerking weliswaar voor alle facturen, maar daar is [eiseres] gelet op wat onder 4.4 is overwogen niet toe gehouden. [verweerster] heeft verder geen andere onderbouwing aangedragen voor haar standpunt. [verweerster] heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemaakt waarom zij meent dat [eiseres] te veel uren in rekening heeft gebracht. Dit betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat [eiseres] de uren heeft verricht zoals gespecificeerd in de facturen en dat [eiseres] die uren in rekening mocht brengen.
Reiskosten
4.6.
[verweerster] stelt niet gehouden te zijn tot betaling van de post “Vervoer per km”, omdat er dan dubbel betaald zou worden voor reiskosten. Op de facturen staat namelijk ook de post “Vervoer per uur”. Daarnaast heeft [eiseres] de prijs eenzijdig vastgesteld op € 61,- per 100 kilometer en dat kan volgens [verweerster] niet zomaar.
4.7.
[eiseres] heeft in een e-mail van 25 juli 2017 met betrekking tot de reiskosten het volgende medegedeeld aan [verweerster] :
“Dan wil ik wel onder de aandacht brengen dat onze mensen E 37,50 per uur dienen op te brengen. Gezien de mogelijke afstanden komen daar ook de reiskosten bij. Al met al zal dat een kostenplaatje zijn dat oploopt.”
In het vervolg van deze mailwisseling maken [eiseres] en [verweerster] afspraken over de inzet van personeel van [eiseres] bij vestigingen van [verweerster] . Uit deze mailwisseling blijkt dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] naast de uurprijs ook reiskosten in rekening mag brengen voor haar medewerkers. Dit is als zodanig ook niet weersproken door [verweerster] .
4.8.
[eiseres] heeft in haar verweerschrift op de tegenvordering uitgelegd waarom er twee posten voor vervoer zijn opgenomen in de facturen. “Vervoer per uur” ziet op de inzet van een vrachtwagen, een chauffeur en eventueel een bijrijder. “Vervoer per km” ziet op de reiskosten die gemaakt worden voor de werknemers van [eiseres] om in de filialen van [verweerster] te kunnen werken. Dit zijn de reiskosten waar [eiseres] in de mail van 25 juli 2017 op gewezen heeft. Deze reiskosten zijn alleen in rekening gebracht als er medewerkers werden ingezet die niet met de vrachtwagen mee konden rijden. In die gevallen moesten de werknemers van [eiseres] met een extra busje naar de filialen van [verweerster] . Van dubbele reiskosten is dus geen sprake.
4.9.
Hieruit volgt dat [verweerster] gehouden is zowel “Vervoer per uur” als “Vervoer per km” te betalen. Met betrekking tot het “Vervoer per km” hebben partijen geen concrete kilometervergoeding afgesproken, zodat een redelijke vergoeding moet worden vastgesteld. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij wat gebruikelijk is in de branche. [eiseres] heeft aangevoerd dat het bedrag dat zij in rekening brengt, namelijk € 61,- per 100 kilometer, redelijk en gebruikelijk is. [eiseres] heeft dit betwist, maar zij heeft die betwisting niet toegelicht of onderbouwd. Zo heeft [verweerster] bijvoorbeeld nagelaten zelf aan te dragen wat volgens haar gebruikelijk is aan kilometervergoeding. Ook heeft [verweerster] niet nader toegelicht waarom de reiskostenvergoeding van € 61,- per 100 kilometer onredelijk zou zijn. De rechtbank gaat daarom aan die betwisting voorbij. Dat betekent dat [verweerster] ook deze kosten moet betalen zoals zij zijn gefactureerd.
Slotsom inzake de vordering
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat [verweerster] de facturen van [eiseres] moet betalen. [verweerster] is daarnaast de wettelijke handelsrente verschuldigd. [verweerster] heeft gesteld dat deze pas verschuldigd is vanaf het moment dat [eiseres] de facturen nader gespecificeerd heeft. Gelet op wat hiervoor onder 4.4 is overwogen rustte op [eiseres] echter niet de plicht om de facturen op een andere manier te specificeren dan zij deed. De wettelijke handelsrente zal dan ook worden toegewezen zoals die is gevorderd. De slotsom is daarom dat de rechtbank de vordering van [eiseres] zal toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. [eiseres] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten daarnaast vermeerderd met BTW. De gevorderde BTW is niet toewijsbaar, nu de eisende partij niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief exclusief btw, zijnde € 2.501,69, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
4.12.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping € 104,76
- griffierecht 3.946,00
- salaris advocaat
3.414,00(twee punten à € 1.707,-)
Totaal € 7.464,76
Slotsom inzake de tegenvordering
4.13.
Gelet op het onder 4.10 gegeven oordeel, heeft [verweerster] niet onverschuldigd betaald aan [eiseres] . De tegenvordering zal daarom worden afgewezen. [verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de tegenvordering van [verweerster] voortvloeit uit haar verweer op de vordering, zullen de kosten aan de zijde van [eiseres] als volgt worden begroot: 0,5 x (2 punten maal € 695,-) voor het salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De rechtbank
op de vordering
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerster] gelet op de openstaande facturen € 172.669,06 aan [eiseres] verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij rekening gehouden moet worden met het op 2 mei 2018 door [verweerster] aan [eiseres] betaalde voorschot van € 65.000,-,
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 107.669,06,
5.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.501,69 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van de procesinleiding,
5.4.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 7.464,76,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
op de tegenvordering
5.7.
wijst de vordering af;
5.8.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 695,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wolbrink en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.