ECLI:NL:RBMNE:2019:3439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
C/16/483353 / KG ZA 19-429
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering zorgaanbieder tot hervatting betaling door zorgverzekeraar na opschorting wegens fraudeonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en ONVZ Ziektekostenverzekeraar N.V. [eiseres] vorderde betaling van openstaande declaraties ter waarde van € 158.022,41, die ONVZ had opgeschort in verband met een lopend fraudeonderzoek. De rechtbank oordeelde dat ONVZ voldoende redenen had om de betalingen op te schorten, gezien de bevindingen van het fraudeonderzoek en de twijfels over de rechtmatigheid van de ingediende declaraties. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij een kort geding terughoudendheid is geboden en dat de belangen van partijen zorgvuldig moeten worden afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [eiseres] niet voldoende aannemelijk waren en wees deze af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van ONVZ, die op € 1.619,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgaanbieders om transparant en rechtmatig te handelen in hun declaraties en de bevoegdheid van zorgverzekeraars om betalingen op te schorten bij vermoedens van fraude.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/483353 / KG ZA 19-429
Vonnis in kort geding van 26 juli 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. F.J.M. Kobossen te Twello,
tegen
de naamloze vennootschap
ONVZ Ziektekostenverzekeraar N.V.,
gevestigd te Houten,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Arnold te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ONVZ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 10 producties;
- de brieven van ONVZ van 18 juli 2019 met 5 producties (B1, D tot en met G);
- de mondelinge behandeling op 19 juli 2019;
- de pleitnota van ONVZ.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter besloten dat de
3 producties (A, B en C) bij de brief van ONVZ van 18 juli 2019 vanwege de grote omvang van deze producties en het late tijdstip waarop deze per fax aan de gemachtigde van [eiseres] zijn verstrekt, niet aan het dossier toegevoegd worden omdat [eiseres] onvoldoende in staat is geweest deze producties voor de mondelinge behandeling te lezen.
1.3.
De producties B1, D tot en met G worden wel aan het dossier toegevoegd, gelet op de aard en omvang van die stukken en de omstandigheid dat deze stukken donderdagmiddag 18 juli 2019 nog zijn gefaxt door de gemachtigde van ONVZ. Bovendien is de zitting een half uur later dan gepland begonnen, zodat de gemachtigde van [eiseres] geacht mag worden van de stukken kennis te hebben genomen en deze met zijn cliënte besproken te hebben.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] B.V. is in december 2016 opgericht. De vennootschap heeft sinds haar oprichting mevrouw [A] als zelfstandig bevoegde bestuurder en [naam stichting] ( [naam stichting] ) als enig aandeelhouder. [eiseres] heeft als activiteiten onder meer het verlenen van (24-uurs-)zorg, begeleiden van cliënten/patiënten en het verzorgen van dagactiviteiten op therapeutische basis of op basis van indicatie dan wel als onderdeel van verleende persoonsgebonden budgetten, gecontracteerde of ongecontracteerde zorg.
2.2.
Op 19 september 2018 is [eiseres] met zorgverzekeraars O.W.M. Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid U.A. (Zorg en Zekerheid), Eno Zorgverzekeraar N.V. (Eno) en ONVZ een zorgovereenkomst ‘Verpleging en verzorging 2019’ aangegaan met ingang van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (de zorgovereenkomst). In de zorgovereenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over welke zorg [eiseres] aan verzekerden van deze zorgverzekeraars verleent, over de toegang tot de zorg, de kwaliteitseisen en over onderlinge dienstverlening door een (andere) uitvoerende zorgaanbieder.
2.3.
[eiseres] heeft op grond van de zorgovereenkomst alleen zorg verleend aan verzekerden van zorgverzekeraar ONVZ.
2.4.
Op 24 september 2018 is namens [eiseres] een zorgovereenkomst met (onder meer) ONVZ gesloten voor de periode 1 oktober tot en met 31 december 2018.
2.5.
In een brief van 4 maart 2019 heeft ONVZ aan [bedrijfsnaam 1] B.V. en [eiseres] , ter attentie van mevrouw [A] , meegedeeld dat ONVZ een onderzoek is gestart naar declaraties die [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [bedrijfsnaam 1] ) bij haar heeft ingediend. ONVZ meldt dat uit haar feitenonderzoek (onder meer) het volgende naar voren komt:
“..
Declaraties: [bedrijfsnaam 1] B.V. is vanaf februari 2015 declarant bij ONVZ. Opvallend is dat tot 2018 maar voor 1 verzekerde wordt gedeclareerd met (restitutie)nota’s. Te meer omdat vanaf 2018 declaraties voor meerdere verzekerden worden ingediend die wél – zoals gebruikelijk – elektronisch worden gedeclareerd. Vanaf 2018 zien we dat voor een aantal verzekerden de declaraties niet meer door [bedrijfsnaam 1] B.V. maar door [eiseres] B.V. worden ingediend (behalve voor de verzekerde waarvoor vanaf 2015 wordt gedeclareerd).
Kamer van Koophandel: Uit de KvK-gegevens maken wij op dat u (mede)bestuurder bent van [bedrijfsnaam 1] B.V. en [eiseres] B.V.
Derdenbeslag: Bij ONVZ is derdenbeslag gelegd door [bedrijfsnaam 2] . Daardoor heeft ONVZ betalingen aan [bedrijfsnaam 1] B.V. opgeschort. Ten tijde van deze opschorting zien wij dat declaraties voor cliënten binnenkomen via [eiseres] B.V. Hiermee omzeilt u de beslaglegging en [dat] verklaart de switch van declaraties op naam van [bedrijfsnaam 1] B.V. naar [eiseres] B.V.
Mevrouw [B]: De betreffende verzekerde op wiens naam sinds februari 2015 door [bedrijfsnaam 1] B.V. restitutienota’s zijn ingediend, blijkt ook medebestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. te zijn. ..”
2.6.
Vervolgens deelt ONVZ in haar brief aan [eiseres] mee dat zij op grond van de tot nu toe gedane bevindingen heeft besloten om per direct ook de betalingen aan [eiseres] op te schorten. ONVZ gaat een onderzoek doen naar de door [bedrijfsnaam 1] en [eiseres] bij haar ingediende declaraties en vraagt daarom de benodigde gegevens bij beide BV’s op.
2.7.
[eiseres] heeft bij ONVZ declaraties ingediend voor facturen die - met uitzondering van één factuur op 5 november 2018 - gedateerd zijn in de periode van 29 april 2019 tot en met 13 juni 2019. ONVZ heeft deze declaraties niet uitbetaald. Na verrekening met twee andere vorderingen van ONVZ op [eiseres] , bedraagt het totaalbedrag van de onbetaalde declaraties € 158.022,41.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. ONVZ te veroordelen tot het voldoen (al dan niet als voorschot) van de openstaande facturen, verrekend met hetgeen ONVZ nog te vorderen heeft van [eiseres] , ten bedrage van € 158.022,41;
II. ONVZ te veroordelen tot betaling van de declaraties, vanaf 13 juni 2019, die op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst aan ONVZ gefactureerd worden, zolang de overeenkomst voortduurt;
III. ONVZ te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,00 ten titel van voorschot op de buitengerechtelijke kosten;
IV. ONVZ te veroordelen tot betaling van nakosten.
3.2.
[eiseres] voert daartoe aan dat ONVZ ten onrechte de facturen onbetaald laat. Voor opschorting van de betalingsverplichtingen op grond van de zorgovereenkomst door ONVZ vanwege een onderzoek naar een andere besloten vennootschap, ontbreekt de vereiste samenhang. Gelet op de omvang van de vorderingen en de intentie van ONVZ tot opschorting van elke betalingsverplichting, komt de liquiditeit van [eiseres] en haar onderaannemers in gevaar, waardoor [eiseres] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
3.3.
ONVZ voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
ONVZ heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij naast het gestarte fraudeonderzoek naar [bedrijfsnaam 1] en naar [eiseres] nog twee redenen heeft om de betalingen aan [eiseres] op te schorten. De tweede reden is dat de zorg in strijd met de zorgovereenkomst niet (grotendeels) door [eiseres] zelf wordt geleverd en de derde reden is dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij aanspraak kan maken op betaling van de gedeclareerde zorg, op grond van zowel de zorgovereenkomst als de toepasselijke polisvoorwaarden van ONVZ.
4.3.
[eiseres] heeft niet betwist dat ONVZ bevoegd is om onderzoek te doen naar de juistheid van de ingediende declaraties. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ONVZ voldoende aanknopingspunten naar voren heeft gebracht, die kunnen wijzen op een tekortkoming van [eiseres] in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de zorgovereenkomst. De voorzieningenrechter acht daartoe onder meer van belang wat ONVZ heeft aangevoerd over de onderzoeksbevindingen op grond van de fraudeonderzoeken naar [bedrijfsnaam 1] en [eiseres] :
4.4.
Volgens ONVZ wordt de zorg niet door [eiseres] zelf geleverd, maar door drie onderaannemers, [bedrijfsnaam 3] B.V. ( [bedrijfsnaam 3] ), [naam instelling] en [bedrijfsnaam 1] . Tegen deze drie onderaannemers lopen fraude-onderzoeken. Uit het fraudeonderzoek dat zorgverzekeraar Menzis heeft verricht naar de door [bedrijfsnaam 3] verleende wijkverpleging aan 14 verzekerden van Menzis, blijkt dat deze 14 verzekerden tijdens het fraudeonderzoek in een kort tijdsbestek (vijf dagen) zijn overgestapt naar ONVZ, waardoor er een vermoeden van zorgsturing is. Door [bedrijfsnaam 3] is verder veel meer zorg gedeclareerd dan daadwerkelijk is verleend. Mevrouw [A] is tot 1 januari 2018 commissaris geweest bij [bedrijfsnaam 3] .
Declaraties voor drie verzekerden voor wijkverpleging zijn ingediend, voor zorg die in onderaanneming is geleverd door [naam instelling] , zijn eerst gedeclareerd door [bedrijfsnaam 4] , daarna door [bedrijfsnaam 1] en tot slot door [eiseres] . Na een fraudeonderzoek door ONVZ naar [bedrijfsnaam 4] heeft ONVZ de gedeclareerde kosten teruggevorderd.
4.5.
Een andere zorgaanbieder heeft in 2018 executoriaal derdenbeslag gelegd onder ONVZ ten laste van [bedrijfsnaam 1] . Nadat ONVZ op 18 september 2018 de blokkade instelt op de betalingen aan [bedrijfsnaam 1] , heeft mevrouw [A] kort daarna namens [eiseres] zorgovereenkomsten met ONVZ gesloten voor het jaar 2019 en voor de periode 1 oktober tot en met 31 december 2018. Voor alle verzekerden voor wie in de eerste drie kwartalen van 2018 door [bedrijfsnaam 1] bij ONVZ zorg werd gedeclareerd, werd in het vierde kwartaal opeens door [eiseres] de zorg gedeclareerd.
4.6.
Uit de (voorlopige) uitkomst van onderzoek van zorgverzekeraar ENO naar wijkverpleging die door [bedrijfsnaam 1] werd gedeclareerd, maar door [naam instelling] aan verzekerden van ENO werd verleend, blijkt dat er ernstige twijfels zijn over de recht- en doelmatigheid van de ingediende declaraties, waartoe behoort het declareren van niet-gedekte zorg.
4.7.
Verder blijkt uit uittreksels van het handelsregister dat de bestuurder van [eiseres] , mevrouw [A] , ook één van de bestuurders is van [bedrijfsnaam 1] en dat [naam stichting] de aandeelhouder is van [bedrijfsnaam 1] . Mevrouw [A] is bestuurder van [naam stichting] . Ter zitting is nog gebleken dat mevrouw [B] - de verzekerde op wiens naam sinds februari 2015 door [bedrijfsnaam 1] B.V. restitutienota’s zijn ingediend, en die ook medebestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V. is – de dochter is van mevrouw [A] .
4.8.
In strijd met artikel 10 lid 5 van de zorgovereenkomst heeft [eiseres] de zorg in het geheel niet zelf uitgevoerd, waarmee niet-gecontracteerde zorg onder de paraplu van gecontracteerde zorg wordt gebracht.
4.9.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] de onderbouwde stellingen van ONVZ onvoldoende gemotiveerd betwist. ONVZ daarentegen heeft de stelling van [eiseres] dat de door haar ingediende declaraties door ONVZ zijn goedgekeurd, gemotiveerd weersproken. Volgens ONVZ worden ingediende declaraties na een formele goedkeuring ook nog inhoudelijk beoordeeld, wat nu nog niet is afgerond vanwege de beoordeling door een medisch adviseur. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure de hiervoor genoemde bevindingen ertoe zullen leiden dat ONVZ gevolgd wordt in haar standpunt dat [eiseres] is tekort geschoten in haar verplichtingen. Gelet hierop is ONVZ bevoegd tijdens haar onderzoek naar de rechtmatigheid van de ingediende declaraties van [eiseres] de uitbetaling daarvan op te schorten. Daarbij komt dat het – aanzienlijke – restitutierisico in de weg staat aan toewijzing van de vorderingen, nu het niet voldoende aannemelijk is dat de vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure zullen worden toegewezen.
4.10.
Al het gevorderde zal dan ook worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ONVZ worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ONVZ tot op heden begroot op € 1.619,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: SV 5127