ECLI:NL:RBMNE:2019:3913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
484933 HA RK 19-207
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak met verzoeker als verdachte

Op 23 augustus 2019 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad een wrakingsverzoek behandeld van verzoeker, die als verdachte staat in een strafzaak met parketnummer 16/028553-19. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mrs. H.J. Bos, N.E.M. Kranenbroek en W.S. Ludwig, die op 24 juli 2019 de zitting in de strafzaak hebben geleid. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek onderbouwd met verschillende gronden, waaronder de schijn van vooringenomenheid van de rechters, de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, en de wijze waarop hij en zijn advocaat tijdens de zitting zijn bejegend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechters niet zijn verschenen tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissingen van de rechters, hoewel summier gemotiveerd, niet duiden op een gebrek aan onpartijdigheid. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker in onderling verband en samenhang bezien en is tot de conclusie gekomen dat deze geen blijk geven van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/028553-19 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 484933 HA RK 19-207
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
23 augustus 2019
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. S. Koster, advocaat te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 24 juli 2019 met daarin het wrakingsverzoek van verzoeker;
- de nadere toelichting van verzoeker op het wrakingsverzoek van 24 juli 2019;
- de schriftelijke reactie van mrs. H.J. Bos, N.E.M. Kranenbroek en W.S. Ludwig;
- de reactie van de officier van justitie, opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 24 juli 2019;
- de pleitnotities ten behoeve van de wrakingszitting van mr. S. Koster.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 8 augustus 2019 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, bijgestaan door mr. Koster. De gewraakte rechters zijn zonder bericht niet verschenen. De officier van justitie is als belanghebbende niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de afdeling strafrecht van deze rechtbank, locatie Lelystad, is een strafzaak onder parketnummer 16/028553-19 aanhangig. In die strafzaak is verzoeker verdachte. Op
24 juli 2019 heeft in de strafzaak een zitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden met
mrs. H.J. Bos, N.E.M. Kranenbroek en W.S. Ludwig als rechters (hierna te noemen: de rechters). Mr. Bos trad op als voorzitter.
2.2.
Verzoeker heeft aanleiding gevonden om de rechters te wraken. Ter zitting van
24 juli 2019 heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking gericht tegen de voorzitter van de meervoudige strafkamer en daaraan de bejegening van zijn advocaat door de voorzitter ten grondslag gelegd. In zijn nadere handgeschreven toelichting van 24 juli 2019 heeft verzoeker alle leden van de meervoudige strafkamer gewraakt met aanvulling van de wrakingsgronden.
Verzoeker stelt dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt en heeft daar de volgende punten aan ten grondslag gelegd:
1. De rechters hebben het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. In hun beslissing verwijzen zij naar hetgeen rechters, die eerder over de voorlopige hechtenis van verzoeker beslist hebben, bevonden hebben over het bestaan van ernstige bezwaren tegen verzoeker. Zij geven er daarmee blijk van dat zij niet zelf kritisch naar de inhoud van het dossier hebben gekeken, terwijl de vraag of verzoeker een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dan wel of sprake is van wanprestatie een kernvraag is in deze zaak en de verdediging daar ook uitgebreid op ingegaan is ter zitting van 24 juli 2019. Met het dossier zoals dat ten tijde van de zitting aan de rechters voorlag, mag verzoeker verwachten dat zij de beslissing om de voorlopige hechtenis te laten voortduren uitgebreider motiveren.
2- De beslissing tot afwijzing van het schorsingsverzoek is in strijd met het advies van de reclassering. De rechters geven er blijk van verzoeker en zijn persoonlijke omstandigheden niet serieus te nemen door in hun motivering alleen te verwijzen naar het feit dat de echtgenote van verzoeker hulp van de reclassering zou hebben afgewezen en de verklaring van verzoeker daarover, inhoudende dat zijn echtgenote de situatie niet goed begreep, onaannemelijk te achten. De rechters bestempelen de verklaring van verzoeker als leugenachtig.
3- Verzoeker heeft reeds begin mei stukken opgevraagd die volgens hem relevant zijn voor de vraag of hij nog onderzoekswensen heeft en voor de bewijsvraag. Deze stukken zouden volgens mededeling van de officier van justitie pas na 7 augustus 2019 kunnen worden verstrekt. De rechters blijven desondanks onterecht aangeven dat het einddossier gereed is. Zij wensen (eisen) dat de verdediging onderzoekswensen en verhinderdata opgeeft en stellen al volgende zittingsdata vast. Daarbij houden zij geen rekening met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker en de advocaat. De praktische oplossing van de verdediging om de zaak open te verwijzen naar de rechter-commissaris om verdere vertraging te voorkomen, is door de rechters resoluut afgewezen. De rechters willen persé zelf de regie houden wat betreft de vraag of onderzoekswensen gehonoreerd moeten worden.
4- In de strafzaak waren op 24 juli 2019 geen vorderingen tot schadevergoeding door benadeelde partijen ingediend. De rechtbank heeft op eigen initiatief de officier van justitie gevraagd daar nog eens ‘naar te kijken’. Op die manier dringt de rechtbank er op aan dat aan benadeelde partijen alsnog te mogelijkheid gegeven wordt zich te voegen in het strafproces.
5- De sfeer tijdens de behandeling van de zaak was zeer onprettig. Het ging er behoorlijk hard aan toe op een manier die hij niet eerder heeft meegemaakt. Er werd door de rechters niet geluisterd naar verzoeker of zijn advocaat. Ze mochten alleen kort antwoord geven op vragen en werden voortdurend afgekapt. Hij kon hierdoor onder meer zijn persoonlijke omstandigheden niet toelichten en kreeg de indruk dat de rechters zijn persoonlijke situatie niet serieus nemen. Hij voelde zich machteloos en kreeg het gevoel met deze rechters niet verder te kunnen.
Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leveren voor verzoeker zwaarwegende aanwijzingen op dat de rechters een vooringenomenheid jegens hem koesteren, althans leiden ertoe dat de vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij zich op het standpunt dat de discussie tussen de voorzitter en de raadsvrouw op geen enkel moment niet correct is verlopen. De voorzitter heeft aangegeven dat er begrip was voor de situatie van de raadsvrouw, maar dat de zaak ook doorgang moest vinden en de rechtbank daarvoor informatie van de raadsvrouw nodig had. Deze informatie probeerde de rechtbank al vanaf eind mei van de raadsvrouw te krijgen. Het einddossier was gereed en de stukken die de verdediging nog wenste te ontvangen van de officier van justitie waren kennelijk slechts afkomstig uit het beslag. De reden om de zaak niet open te verwijzen naar de rechter-commissaris was erin gelegen dat een open verwijzing binnen de rechtbank geen gebruikelijke gang van zaken is en voor ongewenste vertraging kan zorgen.
De vraag aan de officier van justitie of er zich benadeelde partijen hadden gevoegd werd gesteld om te kunnen bepalen hoeveel tijd er voor de inhoudelijke behandeling moet worden uitgetrokken, aangezien er in het dossier melding wordt gemaakt van een zeer groot aantal aangevers.
De rechtbank heeft in het kader van de voorlopige hechtenis een oordeel gegeven over de ernstige bezwaren en de recidivegrond en heeft zich aangesloten bij wat de rechter-commissaris, de raadkamer, het hof en de rechtbank daar eerder over hebben bepaald. Bij de afwijzing van het schorsingsverzoek is door de rechtbank geciteerd uit het reclasseringsrapport. De voorzitter heeft daarbij niet aangegeven dat verzoeker niet de waarheid sprak.
De beslissingen die de rechtbank heeft genomen ter zitting zijn procesbeslissingen. De juistheid van deze beslissingen kan in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Van dermate onbegrijpelijke beslissingen dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid bij de rechters opleveren is geen sprake. De door verzoeker aangevoerde gronden kunnen aldus niet leiden tot het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid tegenover verzoeker of een vrees daarvoor die naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
2.4.
De officier van justitie heeft ter zitting van 24 juli 2019 in reactie op het wrakingsverzoek meegedeeld dat de voorzitter correct en duidelijk heeft gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade leidt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De rechtbank zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Beslissingen voorlopige hechtenis
3.3.
De beslissingen over de verzoeken ten aanzien van de voorlopige hechtenis zijn naar het oordeel van de wrakingskamer niet aan te merken als procesbeslissingen. De wrakingskamer stelt vast dat de beslissing op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis inderdaad summier gemotiveerd is. Daaruit valt echter niet af te leiden dat de rechters het bestaan van ernstige bezwaren niet zelf getoetst hebben of geen aandacht besteed hebben aan de argumenten die de verdediging naar voren gebracht heeft. Daarbij is van belang dat de rechters weliswaar verwijzen naar wat andere rechters op dit punt overwogen hebben, maar ook beslissen dat zij zich daarbij aansluiten. Met dat laatste kunnen de rechters volgens de wrakingskamer niet anders bedoeld hebben dan dat zij zich een zelfstandig oordeel gevormd hebben over het bestaan van ernstige bezwaren tegen verzoeker en dat hun oordeel overeenstemt met het oordeel dat andere rechters eerder gegeven hebben.
De afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is evenmin uitvoerig gemotiveerd. Daaruit valt echter niet de gevolgtrekking te maken dat de rechters geen aandacht gehad hebben voor de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, ook niet nu de rechters het advies van de reclassering tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet gevolgd hebben. De rechters verwijzen naar de inhoud van het reclasseringsrapport. Daarin staat dat de reclassering heeft getracht hulp in het gezin van verzoeker te starten, maar dat de echtgenote van verzoeker dit afgewezen heeft. De rechters zeggen dat zij het niet aannemelijk vinden, dat deze weigering alleen ligt aan de taalbarrière voor de echtgenote van verzoeker. Daarmee hebben de rechters naar het oordeel van de wrakingskamer niet gezegd dat de verklaring van verzoeker leugenachtig is.
Proceseconomisch handelen en een zorgvuldige voorbereiding
3.4.
De beslissing van de rechters om de zaak niet naar de rechter-commissaris te verwijzen, maar het onderzoek ter zitting te schorsen tot 16 oktober 2019 is een proces-beslissing. De juistheid daarvan kan in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Alleen als een procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid tegenover verzoeker, dan wel dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daar is in dit geval geen sprake van. De wens van de rechtbank om zelf de regie in handen te houden vindt de rechtbank zeker niet onbegrijpelijk. Ter zitting van 24 juli 2019 waren immers nog geen onderzoekswensen van de verdediging bekend.
Expliciete vraag naar vorderingen van benadeelde partijen
3.5.
De vraag van de rechtbank aan de officier van justitie over vorderingen van benadeelde partijen staat niet in het proces-verbaal van de zitting. Daarin staat alleen het antwoord van de officier van justitie, dat deze de rechtbank later zal inlichten over het aantal benadeelde partijen dat zich in de strafzaak zal voegen. Volgens de rechters is de vraag of benadeelde partijen zich hadden gevoegd gesteld om, gelet op het grote aantal aangevers, te kunnen bepalen hoeveel tijd er voor de inhoudelijke behandeling nodig is. Uit het voorgaande kan de wrakingskamer niet afleiden dat, zoals verzoeker stelt, een of meer van de rechters een aanwijzing of een opdracht hebben gegeven aan de officier van justitie om er zorg voor te dragen dat benadeelde partijen zich alsnog in de strafzaak voegen. De wrakingskamer laat in het midden of dat laatste een blijk van vooringenomenheid zou zijn, maar komt tot de slotsom dat vooringenomenheid van de rechters niet af te leiden is uit hetgeen op dit punt ter zitting voorgevallen is.
Bejegening van procespartijen
3.6.
Verzoeker heeft aangegeven dat de wijze waarop hij en zijn advocaat door de rechters zijn bejegend hem een dermate slecht gevoel heeft gegeven dat hij het vertrouwen in deze rechters volledig is kwijtgeraakt. De rechters stellen dat van een incorrecte bejegening geen sprake is geweest. Het proces-verbaal van de zitting van 24 juli 2019 vormt voor de wrakingskamer in beginsel de kenbron van al hetgeen op een zitting voorvalt. Uit dat proces-verbaal blijkt niet dat sprake is geweest van bejegening door de voorzitter of de rechters op de door verzoeker gestelde wijze. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker ook niet kenbaar gemaakt dat de wijze van verslaglegging in dat proces-verbaal op dit punt niet juist of onvolledig zou zijn. Van een aanwijzing voor vooringenomenheid bij de rechters jegens verzoeker, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, is daarom niet gebleken.
3.7.
De slotsom is dat de door verzoeker genoemde gronden voor wraking, ook in onderling verband en samenhang beschouwd, geen blijk geven van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid van de rechters tegenover verzoeker. De wrakingskamer verklaart het verzoek daarom ongegrond.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn advocaat, de gewraakte rechters, de officier van justitie, alsmede aan de voorzitter van het team, waarvan de rechters deel uitmaken en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/028553-19 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R. in ’t Veld, voorzitter, en mr. A. van Dijk en
mr. C.A. de Beaufort als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.