ECLI:NL:RBMNE:2019:4363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
UTR - 19 _ 1563 en UTR - 19_2750
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving van bouwactiviteiten in strijd met bestemmingsplan; voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een besluit van verweerder, waarin handhavend optreden tegen de bouw van een houten chalet op een perceel werd geweigerd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bouw van het chalet in strijd is met het bestemmingsplan en dat er geen omgevingsvergunning is verleend voor deze bouw. De voorzieningenrechter concludeert dat handhavend optreden niet onevenredig is en vernietigt het bestreden besluit van verweerder. Tevens wordt verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de voorlopige voorziening wordt getroffen dat de derde-partij niet verder mag bouwen aan het chalet totdat er een rechtsgeldige titel is verkregen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/1563 en UTR 19/2750
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.M. Berenschot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigden: mr. K. van der Veen en mr. E.T.E. Kemperman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] ,
(gemachtigde: E.A. Veldhuizen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tegen de bouw van een houten chalet op het perceel [perceel] (het perceel) te [woonplaats] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In overleg met partijen is de zitting voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening aangehouden in afwachting van het besluit van verweerder op het bezwaar van verzoeker.
Bij besluit van 26 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld beroep in te stellen tegen het bestreden besluit en hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen in de bezwaarfase is gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Feiten en omstandigheden
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Derde-partij is eigenaar van het perceel waarop een gebouw staat dat wordt gebruikt als woning. Hierachter bouwt derde-partij een nieuw chalet in de plaats van een bestaand chalet.
Het chalet wordt daarbij vergroot. Verzoeker heeft bij brief van 7 januari 2019 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen deze bouw. De toezichthouder van verweerder heeft op 7 februari 2019 een controle uitgevoerd op het perceel. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
Beoordeling van het geschil
3. Partijen zijn het erover eens en de voorzieningenrechter stelt ook vast dat de bouw van het chalet in strijd is met het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de toenmalige gemeente Driebergen-Rijsenburg uit 2006 en dat voor de bouw van het chalet een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en afwijken van het bestemmingsplan is vereist. Verweerder heeft geen omgevingsvergunning verleend aan derde-partij voor de bouw van het chalet. Derde-partij overtreedt met het bouwen van het chalet zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo). Verweerder is bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
4. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. Partijen zijn het erover eens en de voorzieningenrechter stelt ook vast dat in dit geval geen sprake is van concreet zicht op legalisatie.
5.1
Volgens vaste rechtspraak [1] moet voor concreet zicht op legalisatie door middel van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan ten tijde van de besluitvorming door verweerder ten minste een begin zijn gemaakt met de voor verlening van een omgevingsvergunning vereiste procedure. Dit is niet mogelijk zonder een aanvraag.
Derde-partij heeft geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.
5.2
Ook kan concreet zicht op legalisatie worden aangenomen in verband met een nieuw bestemmingsplan. Volgens vaste rechtspraak [2] is hiervoor ten minste vereist dat een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage is gelegd, waarbinnen het gebruik waar het handhavingsverzoek op ziet past. In dit geval heeft het ontwerp-bestemmingsplan ‘Driebergen Buitengebied’ ter inzage gelegen, maar hierin is voor het perceel de bestemming ‘Maatschappelijk’ met de functieaanduiding ‘zorgwoning’ opgenomen.
Ook binnen deze bestemming zijn het gebruik van het perceel voor wonen en het bouwen van het chalet niet toegestaan.
6. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat handhavend optreden tegen de bouw van het chalet zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dit optreden moet worden afgezien. Volgens verweerder is door een omissie van zijn kant in het ontwerp-bestemmingsplan ten onrechte voor het perceel de bestemming ‘Maatschappelijk’ met de functieaanduiding ‘zorgwoning’ opgenomen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal deze omissie worden hersteld en zal de bouw van het chalet alsnog mogelijk worden gemaakt. Gelet op de korte termijn waarop dit zal gebeuren vindt verweerder het onevenredig om nu van derde-partij te verlangen dat zij een aanvraag indient voor een omgevingsvergunning of het chalet afbreekt.
7. Verzoeker voert aan dat het standpunt dat in het bestreden besluit is ingenomen slechts een ambtelijk standpunt is. Volgens verzoeker is nog helemaal niet zeker dat bij de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan door de gemeenteraad de bestemming ‘Wonen’ aan het perceel zal worden toegekend. Eerdere verzoeken van derde-partij om de bestemming van het perceel te wijzigen naar ‘Wonen’ zijn volgens verzoeker door de betrokken bestuursorganen juist afgewezen. Er is geen reden om aan te nemen dat deze nu anders zullen beslissen.
8. Ook als geen sprake is van concreet zicht op legalisatie via het ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan kan er onder bijzondere omstandigheden toch een reden zijn om (tijdelijk) van onmiddellijk handhavend optreden af te zien omdat handhaving onevenredig zou zijn. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van
15 mei 2019 [3] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van zulke bijzondere omstandigheden in dit geval echter geen sprake.
8.1
Het chalet is een schuur bij de woning op het perceel. Alleen derde-partij heeft als bewoonster van de woning daarbij belang. Andere, verderstrekkende belangen zijn niet aan de orde. Het komt voor rekening en risico van derde-partij dat zij het chalet bouwt zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. Verder heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk sprake is geweest van een omissie in het ontwerp-bestemmingsplan die door de gemeenteraad op korte termijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal worden gerepareerd. Dat sprake is van een omissie die moet worden hersteld is, zoals gemachtigden van verweerder ter zitting hebben toegegeven, (vooralsnog) alleen een ambtelijke stelling. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij inderdaad aan de gemeenteraad voorstelt om aan het perceel de bestemming ‘Wonen’ toe te kennen, laat staan dat te verwachten is dat de gemeenteraad dit voorstel zal overnemen. Ook de termijn waarop besluitvorming over de toekomstige bestemming van het perceel zal plaatsvinden is nog onzeker. Verweerder heeft op de zitting slechts een datum genoemd waarop de ambtelijke organisatie voornemens is om het nieuwe bestemmingsplan ter besluitvorming aan hem voor te leggen. Het ontwerp-bestemmingsplan ‘Driebergen Buitengebied’ omvat verder een groot plangebied en de bekendmaking van de ‘Nota van zienswijzen’ bij het ontwerp heeft inmiddels de nodige vertraging opgelopen. De door verweerder geschetste toekomstige situatie is met dit alles nog weinig concreet en voorspelbaar, zodat handhaving niet op grond daarvan als onevenredig kan worden gezien.
Conclusie
9. De conclusie van het voorgaande is dat in het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd waarom handhavend optreden tegen de bouw van het chalet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb is genomen. Het beroep slaagt.
10. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit.
Hoe nu verder?
11.De voorzieningenrechter moet vervolgens de vraag beantwoorden welke consequenties zij aan deze conclusie moet verbinden. Daarbij geldt dat de bestuursrechter de taak heeft het geschil zo veel mogelijk te beslechten. Dit houdt in dat de bestuursrechter eerst moet nagaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit op bezwaar in stand kunnen worden gelaten dan wel of zij zelf in de zaak kan voorzien.
12.De beoordeling van de vraag of zicht bestaat op legalisering en of handhaving al dan niet onevenredig is, is in de eerste plaats aan verweerder. Verweerder zal moeten beoordelen of wat hiervoor is overwogen alsnog aanleiding geeft om handhavend op te treden en zo ja met welk instrument, nu is vastgesteld dat de motivering in het bestreden besluit om af te zien van handhaving ondeugdelijk is. Gelet hierop is er voor de voorzieningenrechter op dit moment geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten.
13. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van 8 weken.
14. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan verweerder een dwangsom op te leggen voor het geval hij niet of niet tijdig voldoet aan deze uitspraak. Op de zitting heeft verweerder aangegeven dat hij uitvoering zal geven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Voorlopige voorziening
15. Omdat het beroep gegrond is, verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen en vast staat dat de bouw van het chalet in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat derde-partij tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar of tot het moment dat zij beschikt over een rechtsgeldige titel om het chalet te mogen bouwen niet verder mag (laten) bouwen aan het chalet.
16. Omdat het beroep gegrond is en een voorlopige voorziening wordt getroffen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening dat derde-partij tot zes weken na de bekendmaking van het nieuw te nemen besluit op bezwaar of tot het moment waarop zij beschikt over een geldige titel om het chalet te mogen bouwen niet verder mag (laten) bouwen aan het chalet.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 348,- (2x € 174,-) aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1536,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2568.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:289.