ECLI:NL:RBMNE:2019:4629

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
6834104 en 7292577
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake non-conformiteit van inruilauto en onderzoeksplicht van de koper

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een automobielbedrijf, [Partij I] B.V., en een particulier, [Partij II], over de koop van een BMW. De overeenkomst tussen partijen bevatte de bepaling dat de inruilauto technisch 100% in orde moest zijn bij aflevering. Na de aflevering van de inruilauto bleek er echter een defect aan de motor, wat leidde tot een vordering van [Partij I] op [Partij II] voor schadevergoeding wegens non-conformiteit. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [Partij I] niet heeft voldaan aan haar verzwaarde onderzoeksplicht, aangezien zij als professionele partij de inruilauto van een niet-deskundige particulier kocht. De kantonrechter oordeelde dat de garantie die [Partij II] had gegeven enkel betrekking had op de gebreken die bij hem bekend waren en dat [Partij I] niet mocht verwachten dat de inruilauto vrij was van alle gebreken. De vordering van [Partij I] werd afgewezen, evenals de vordering in de vrijwaringszaak van [Partij II] tegen [Partij III]. Beide partijen werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummers: 6834104 UC EXPL 18-4477 (hoofdzaak) en 7292577 UC EXPL 18-11853 (vrijwaring)
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 17 april 2019
in de hoofdzaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Partij I] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [Partij I] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.A.M.J. Putz,
en
[Partij II],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [Partij II] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.M. Mauritz,
en in de vrijwaringszaak tussen
[Partij II],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [Partij II] ,
eiser in vrijwaring,
gemachtigde: mr. H.M. Mauritz,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Partij III] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [Partij III] ,
gedaagde in vrijwaring,
gemachtigde: mr. M.J. de Koning.

1.De procedure

In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in de hoofdzaak van 13 april 2018 met producties 1 t/m 17;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens houdende incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van 20 juni 2018 met één productie;
  • de conclusie van antwoord in het incident van 18 juli 2018;
  • het vonnis in incident van 15 augustus 2018;
  • de dagvaarding in de vrijwaringszaak van 3 september 2018 met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in de vrijwaringszaak van 19 december 2018 met één productie;
  • het tussenvonnis van 30 januari 2019;
  • de akte in de hoofdzaak houdende overleggen aanvullende stukken van 26 maart 2019 met producties 18 t/m 20.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

2.1.
[Partij I] is een automobielbedrijf en houdt zich onder andere bezig met de handel in nieuwe en gebruikte BMW’s. [Partij II] en [Partij I] hebben op 19 juni 2017 een overeenkomst gesloten met betrekking tot de koop van een BMW door [Partij II] . De overeenkomst bevatte eveneens de verkoop van de oude BMW van [Partij II] (hierna: de inruilauto). Met betrekking tot de inruilauto staat in de overeenkomst onder meer het volgende:

Accessoires
- Inruilauto moet technisch 100% zijn bij levering”
2.2.
De inruilauto was sinds april 2017 in reparatie bij [Partij III] . Op het moment dat de overeenkomst tussen [Partij I] en [Partij II] gesloten werd, was de defecte distributie kettinggeleider al wel via [Partij III] gerepareerd, maar was de cilinderkop nog niet gerepareerd. Uiteindelijk is ook de cilinderkop van de inruilauto gerepareerd via [Partij III] . [Partij II] heeft vervolgens op 29 juli 2017 de inruilauto afgeleverd bij [Partij I] . Een week na de aflevering bleek er een defect aan de motor van de inruilauto te zijn.

3.Het geschil

In de hoofdzaak

3.1.
[Partij I] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [Partij II] om aan [Partij I] te voldoen € 7.024,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 2 januari 2018 tot de voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van [Partij II] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [Partij I] dat [Partij II] niet heeft verkocht en geleverd wat [Partij I] op basis van de overeenkomst mocht verwachten. In de overeenkomt staat dat de inruilauto technisch 100% moet worden afgeleverd. Het gebrek aan de motor zorgde er echter voor dat de inruilauto niet gebruikt kon worden en een gevaar voor de verkeersveiligheid was. Het gebrek is ontstaan door een niet goed uitgevoerde reparatie en was daarom al aanwezig op het moment van de aflevering. Het gebrek openbaarde zich bovendien al na 38 kilometer.
3.3.
[Partij II] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [Partij I] in de proceskosten.
3.4.
[Partij II] baseert zijn verweer - kort weergegeven - op het volgende. [Partij II] betwist dat de inruilauto bij aflevering een gebrek had. [Partij II] stelt daarnaast dat [Partij I] niet aan haar verzwaarde onderzoeksplicht heeft voldaan. [Partij I] is een professionele partij en heeft een tweedehandsauto van een particulier gekocht. [Partij II] heeft bij de verkoop volledige openheid van zaken gegeven en [Partij I] erop gewezen dat hij de inruilauto wilde verkopen vanwege de vele problemen die hij er mee had en de reparaties die hij heeft moeten laten uitvoeren. [Partij I] heeft vervolgens slechts een kort rondje gereden en geen onderzoek gedaan naar de inruilauto. Omdat [Partij I] geen invulling heeft gegeven aan haar verzwaarde onderzoeksplicht, komt [Partij I] geen beroep op non-conformiteit toe.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In de vrijwaringszaak
3.6.
[Partij II] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [Partij III] te veroordelen om datgene waartoe [Partij II] als gedaagde in de hoofdzaak tegen [Partij I] veroordeeld wordt aan [Partij II] te voldoen, te vermeerderen met nakosten, de proceskosten van [Partij II] in de vrijwaringszaak en de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.7.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [Partij II] dat als er sprake is van non-conformiteit van de inruilauto bij de levering aan [Partij I] , dit het gevolg is van een door [Partij III] uitgevoerde reparatie. Het gebrek is dan aan [Partij III] te wijten en niet aan [Partij II] .
3.8.
[Partij III] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [Partij II] in de proceskosten.
3.9.
[Partij III] baseert zijn verweer op het volgende. [Partij III] betwist dat het gebrek al tijdens de levering van de inruilauto aanwezig was. [Partij III] voert daarnaast aan dat [Partij II] nalaat duidelijk te maken waarom de reparatie door [Partij III] ondeugdelijk was en het gebrek in de motor het gevolg is van die ondeugdelijke reparatie.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

4.1.
[Partij I] vordert schadevergoeding wegens non-conformiteit. Op grond van artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek dient bij koop het geleverde aan de overeenkomst te beantwoorden. Een geleverde zaak voldoet daar niet aan als het, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Een koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn.
4.2.
Partijen zijn vrij om van deze wettelijke regeling af te wijken of deze aan te vullen. Partijen hebben dit gedaan door in de koopovereenkomst op te nemen dat de inruilauto bij aflevering 100% technisch in orde moet zijn. De mededeling kan echter niet zoals [Partij I] betoogt aldus worden uitgelegd dat [Partij II] hiermee een volledige garantie op alle onderdelen van de inruilauto heeft gegeven, maar betreft enkel de garantie de inruilauto af te leveren verlost van de hem als niet-deskundige particulier bekende gebreken (zie ook ECLI:NL:HR:1994:ZC1508).
4.3.
Tussen partijen is vervolgens in geschil of de inruilauto op het moment van aflevering überhaupt gebreken had. De omstandigheid dat het gebrek zich pas heeft geopenbaard na de koop, sluit niet uit dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt op de grond dat de koper niet behoefde te verwachten dat het desbetreffende gebrek binnen een bepaalde tijd na de koop zou ontstaan (zie ook ECLI:NL:HR:2008:BD2410). Dat de drijfstanglager al op het moment van de aflevering uitgelopen was, is daarnaast onvoldoende gemotiveerd betwist. [Partij II] betwist weliswaar gemotiveerd dat de oorzaak van de uitgelopen drijfstanglager gelegen is in de door [Partij III] uitgevoerde reparatie, maar dat het gebrek al tijdens de aflevering van de inruilauto aanwezig was wordt niet gemotiveerd betwist. De kantonrechter neemt daarom aan dat het gebrek al tijdens de aflevering aanwezig was. De uitgelopen drijfstanglager was echter niet een gebrek waarvoor de inruilauto eerder gerepareerd was en was ook niet bij [Partij II] bekend. Het gebrek valt daarom ook niet onder de door hem gegeven garantie.
4.4.
Dat het gebrek aan een normaal gebruik van de inruilauto in de weg stond wordt in zijn geheel niet betwist. Een koper mag echter alleen uitgaan van eigenschappen van een zaak voor zover hij niet hoefde te twijfelen aan de aanwezigheid van die eigenschappen. Wat de koper mag verwachten wordt daarom ook beheerst door de vraag of de koper heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht. Hoever de onderzoeksplicht van een koper strekt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In deze zaak is de koopovereenkomst gesloten tussen een niet-deskundige particulier en een professionele autohandelaar die onder andere in BMW’s gespecialiseerd is. De gegeven garantie betrof enkel de gebreken bekend bij [Partij II] . De garantie ontsloeg [Partij I] daarom niet van haar eigen onderzoeksplicht. Het betrof bovendien een tweedehands auto waarvan bekend was dat er vaker problemen mee waren. [Partij II] heeft aangegeven dat hij juist vanwege die problemen een nieuwe auto wilde kopen. [Partij II] heeft gelet op deze voorgeschiedenis de facturen van de voorgaande reparaties aan [Partij I] overgelegd. Bij het sluiten van de overeenkomst was de inruilauto bovendien nog in reparatie. [Partij I] heeft niet betwist dat er vaker problemen waren met de inruilauto en dat zij wist dat de inruilauto bij aflevering meerdere keren aan de motor gerepareerd zou zijn.
4.5.
In deze omstandigheden rustte er op [Partij I] een verzwaarde onderzoeksplicht. Het feit dat de inruilauto onder andere meerdere keren aan de motor is gerepareerd en dat [Partij I] als professionele partij de inruilauto van een niet-deskundige particulier kocht, hadden voor [Partij I] aanleiding moeten zijn om nader onderzoek te doen naar de staat van de inruilauto en in het bijzonder de motor. Een verkoopmedewerker van [Partij I] heeft weliswaar de inruilauto geïnspecteerd bij […] , waar de reparatie feitelijk werd uitgevoerd, maar dit was nog voor de laatste reparatie was uitgevoerd. De verkoopmedewerker kon de inruilauto bovendien niet goed beoordelen, aangezien de motor open lag en de inruilauto ontladen was. [Partij I] heeft nagelaten om op een ander moment de inruilauto alsnog te onderzoeken. Bij aflevering van de inruilauto heeft [Partij I] vervolgens slechts een testrondje met de inruilauto gereden. Gelet op de mededelingen van [Partij II] en de voorgeschiedenis van de inruilauto had het echter op de weg van [Partij I] gelegen om bij aflevering de inruilauto nader te onderzoeken.
4.6.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [Partij I] tekort is geschoten in haar onderzoeksplicht. [Partij I] komt daarom geen beroep op non-conformiteit van de auto toe. De op deze grondslag gevorderde schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
4.7.
[Partij I] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van [Partij II] worden veroordeeld. De proceskosten worden tot op heden begroot op € 600,- (salaris gemachtigde: 2 punten x tarief € 300,-).
In de vrijwaringszaak
4.8.
Zoals hiervoor is overwogen wordt de vordering in de hoofdzaak afgewezen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beoordeling van de vordering van [Partij II] nu het een voorwaardelijke vordering betreft waarvan de voorwaarde, veroordeling van [Partij II] in de hoofdzaak tot betaling van een schadevergoeding, niet is ingetreden. De vordering van [Partij II] wordt daarom eveneens afgewezen.
4.9.
Gelet op het voorgaande moet [Partij II] de proceskosten van [Partij III] dragen in de vrijwaringszaak. De proceskosten worden tot op heden begroot op € 600,- (salaris gemachtigde: 2 punten x tarief € 300,-).
De beslissing
De kantonrechter:
In de hoofdzaak
wijst de vordering af;
veroordeelt [Partij I] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [Partij II] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de vrijwaringszaak
wijst de vordering af;
veroordeelt [Partij II] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [Partij III] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wolbrink, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 april 2019.