In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2019, hebben eisers, bestaande uit [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen verweerder, eigenaar van een bedrijfspand. De eisers stelden dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen voor de overname van het pand van verweerder, terwijl verweerder dit betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt over de essentiële elementen van de overeenkomst, met name de wijze van overdracht. De rechtbank oordeelde dat de keuze voor de juridische vorm van de overdracht cruciaal is voor de gevolgen en verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. Aangezien er geen akkoord was over de vraag of het een gewone koop of huurkoop zou zijn, werd de vordering van eisers afgewezen. Daarnaast werd eisers veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op € 1.377,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019.