ECLI:NL:RBMNE:2019:4630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
NL18.16800
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een koopovereenkomst en proceskostenveroordeling

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Midden-Nederland op 2 augustus 2019, hebben eisers, bestaande uit [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen verweerder, eigenaar van een bedrijfspand. De eisers stelden dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen voor de overname van het pand van verweerder, terwijl verweerder dit betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt over de essentiële elementen van de overeenkomst, met name de wijze van overdracht. De rechtbank oordeelde dat de keuze voor de juridische vorm van de overdracht cruciaal is voor de gevolgen en verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. Aangezien er geen akkoord was over de vraag of het een gewone koop of huurkoop zou zijn, werd de vordering van eisers afgewezen. Daarnaast werd eisers veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op € 1.377,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019.

Uitspraak

VONNIS
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.16800
Vonnis van 2 augustus 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,2. [eiseres sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,eisers, hierna samen te noemen: [eisers c.s.] ,advocaat P.W. Tubbergen,

tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat R. Teitler.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding;
  • het verweerschrift;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 16 mei 2019.
1.2.
Partijen hebben na de mondelinge behandeling eerst nog geprobeerd er onderling uit te komen, maar dit is niet gelukt. Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
[verweerder] is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het pand). [eisers c.s.] is eigenaar van een bedrijfspand naast het pand van [verweerder] . [verweerder] en de heer [eiser sub 1] hebben vanaf augustus 2017 enkele maanden met elkaar onderhandeld over de overname van het pand van [verweerder] . Op een gegeven moment heeft [verweerder] zich teruggetrokken uit de transactie. [eisers c.s.] vindt echter dat partijen toen al een overeenkomst hadden gesloten over de koop van het pand en dat [verweerder] zich niet meer mocht terugtrekken. [eisers c.s.] vordert daarom een verklaring voor recht dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Daarnaast wil hij dat [verweerder] verplicht wordt om met hem te onderhandelen over de verdere uitwerking van deze koopovereenkomst.
2.2.
Partijen zijn het niet eens of er een overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen. [eisers c.s.] stelt van wel, [verweerder] zegt van niet. De rechtbank is het met [verweerder] eens. Zij heeft daarvoor de volgende redenen.
2.3.
Een overeenkomst komt tot stand door het aanbod van de ene partij en de daarop aansluitende aanvaarding van de andere partij. Een belangrijk punt hierbij is dat het aanbod en de aanvaarding de essentiële elementen moeten bevatten van de overeenkomst die partijen willen sluiten. Met andere woorden: als partijen nog niet op alle essentiële elementen een akkoord hebben, dan komt er ook nog geen overeenkomst tot stand.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Er waren wel afspraken gemaakt over de prijs van het pand, maar over één essentieel element was nog geen overeenstemming bereikt. Zij waren het namelijk nog niet eens wat voor soort verbintenis het zou gaan worden. [eisers c.s.] heeft hier tijdens de mondelinge behandeling over gezegd dat ze nog geen akkoord hadden over de vraag of er een gewone koop zou plaatsvinden of een huurkoop, waarbij het eigendom in eerste instantie bij [verweerder] zou blijven. Dat partijen hier nog geen overeenstemming over hadden blijkt ook uit de e-mail van [verweerder] aan de heer [eiser sub 1] van 22 maart 2018. Hierin schrijft [verweerder] het volgende:
“In eerste instantie had je tegen mij gezegd dat het pand mijn eigendom bleef tot de schuld was afgelost nu lees ik wat anders????”
2.5.
De keuze voor een bepaalde wijze van overdracht is een essentieel onderdeel van een overeenkomst. Het is namelijk bepalend voor de gevolgen van die overeenkomst en de verplichtingen die daaruit over en weer voortvloeien. Zoals [verweerder] terecht opmerkt in zijn e-mail maakt de keuze bijvoorbeeld uit voor de vraag wanneer het eigendom overgaat op de ander. Omdat partijen nog niet hadden afgesproken in welke juridische vorm de overdracht zou worden gegoten, was de overeenkomst nog niet rond. Dat betekent dat de vorderingen van [eisers c.s.] daarom worden afgewezen.
2.6.
[verweerder] concludeert in zijn verweerschrift dat het door [eisers c.s.] gelegde conservatoire beslag opgeheven moet worden. Dat is echter nu nog niet aan de orde. Het beslag op het pand van [verweerder] zal door dit vonnis namelijk niet worden opgeheven. Het beslag zal pas vervallen als dit vonnis in kracht van gewijsde gaat. Dit volgt uit artikel 704, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.7.
[eisers c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.377,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eisers c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 1.377,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wolbrink en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019.