ECLI:NL:RBMNE:2019:4638

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
C/16/475230
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door een maatschap tegen meerdere besloten vennootschappen

In deze zaak vorderde de maatschap [eiseres] betaling van onbetaalde facturen van vier besloten vennootschappen, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]. De werkzaamheden waarvoor de facturen waren opgesteld, omvatten onder andere het opstellen en publiceren van jaarstukken en het indienen van belastingaangiftes. De gedaagden betwistten de vorderingen van [eiseres] en voerden aan dat de werkzaamheden niet of ondeugdelijk waren uitgevoerd, en dat er geen overeenkomsten tot stand waren gekomen met [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk overeenkomsten waren en dat de gedaagden toerekenbaar tekortgeschoten waren in hun verplichtingen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] toe, met uitzondering van een factuur die dubbel was gefactureerd. In reconventie vorderden de gedaagden schadevergoeding, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de gedaagden tot betaling van de openstaande bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en stelde de proceskosten vast.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/475230 / HA ZA 19-9
Vonnis van 28 augustus 2019
in de zaak van
de maatschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. L.L. De Geus,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,

3.[gedaagde sub 3] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,

4.[gedaagde sub 4] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde sub 4] ,
advocaat mr. S.A.G. de Vries.
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van de kantonrechter van 6 februari 2019 en de daarin genoemde stukken, waarbij de kantonrechter de zaak heeft verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken. Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft vanaf 2015 tot en met mei 2017 werkzaamheden verricht voor [gedaagde sub 1] c.s. Deze werkzaamheden hielden onder meer het opstellen en publiceren van jaarstukken en het indienen van belastingaangiftes in. [eiseres] heeft voor alle gedaagden aparte facturen opgesteld en verstuurd. Een deel van deze facturen is vervolgens onbetaald gebleven.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- veroordeling van [gedaagde sub 1] om € 7.729,42 aan hoofdsom aan [eiseres] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en € 1.159,41 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeling van [gedaagde sub 2] om € 6.412,51 aan hoofdsom aan [eiseres] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en € 961,88 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeling van [gedaagde sub 3] om € 1.165,24 aan hoofdsom aan [eiseres] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en € 174,79 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeling van [gedaagde sub 4] om € 4.269,19 aan hoofdsom aan [eiseres] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en € 640,38 aan buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vorderingen stelt [eiseres] – kort weergegeven – dat [gedaagde sub 1] c.s. vanaf oktober 2015 meerdere facturen onbetaald heeft gelaten. Daarmee is [gedaagde sub 1] c.s. toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die volgen uit de overeenkomsten die tussen partijen zijn gesloten.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de rechtbank deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde sub 1] c.s. baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende. [gedaagde sub 1] c.s. betwist dat er tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] anderzijds overeenkomsten tot stand zijn gekomen. [gedaagde sub 1] c.s. voert daarnaast het verweer dat de overeenkomst met [gedaagde sub 2] is beëindigd per 25 januari 2016, terwijl de facturen van na die datum zijn. [gedaagde sub 1] c.s. stelt bovendien dat de algemene voorwaarden van [eiseres] niet tijdig ter hand zijn gesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft ook het verweer gevoerd dat de werkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd en dat er werkzaamheden in rekening zijn gebracht die niet uitgevoerd zijn. [eiseres] heeft volgens [gedaagde sub 1] c.s. daarnaast nooit een deugdelijke onderbouwing van haar facturen overgelegd.
in reconventie
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiseres] om € 27.217,43 aan hoofdsom aan haar te voldoen en € 1.045,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.5.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [gedaagde sub 1] c.s. dat € 7.217,43 onverschuldigd is betaald aan [eiseres] . Er is in totaal € 14.213,43 betaald aan [eiseres] , terwijl er slechts een bedrag van € 6.996,00 verschuldigd was. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarnaast boetes en rente aan de fiscus moeten betalen vanwege de werkzaamheden van [eiseres] . [gedaagde sub 1] c.s. begroot deze boetes en rente vooralsnog op € 10.000,00. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarnaast een ander belastingadvieskantoor ( [naam belastingadvieskantoor] ) moeten inschakelen om de schade te herstellen. Deze kosten worden door [gedaagde sub 1] c.s. vooralsnog begroot op € 10.000,00.
3.6.
[eiseres] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie met als conclusie dat de rechtbank deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten. [eiseres] baseert haar verweer samengevat op het volgende. Van onverschuldigde betaling is geen sprake. [eiseres] betwist dat er geen overeenkomst ten grondslag aan de facturen zou liggen en dat de werkzaamheden niet of ondeugdelijk zouden zijn verricht. [gedaagde sub 1] c.s. maakt bovendien niet duidelijk waarom een bedrag van € 7.217,43 onverschuldigd betaald zou zijn. Met betrekking tot de boetes en rente die [gedaagde sub 1] c.s. aan de fiscus moet betalen, betwist [eiseres] dat dit komt vanwege haar werkzaamheden. Hetzelfde geldt voor de kosten die [gedaagde sub 1] c.s. moest maken om de gestelde schade te herstellen. [eiseres] voert met betrekking tot deze kosten aan dat deze niet zijn gemaakt vanwege het werk van [eiseres] , maar vanwege de gebrekkige administratie van [gedaagde sub 1] c.s. zelf. Daarnaast betreft het werk van [naam belastingadvieskantoor] grotendeels een voortzetting van het werk [eiseres] .
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering en de tegenvordering zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten tussen [eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds. Tussen partijen is wel in geschil of er ook een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres] en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . Er moet daarom eerst beoordeeld worden of er tussen [eiseres] en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] overeenkomsten tot stand zijn gekomen op basis waarvan [eiseres] mocht factureren. Daarnaast moet de vraag beantwoord worden of de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] is opgezegd per 25 januari 2016.
Is er een overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ?
4.3.
De betwisting van [gedaagde sub 1] c.s. van de gestelde overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bestaat enkel uit de opmerking dat de door [eiseres] in het geding gebrachte opdrachtbevestiging niet is ondertekend. Die opdrachtbevestiging is inderdaad niet ondertekend. Dit hoeft echter niet per se te betekenen dat er geen overeenkomst is. Deze overeenkomst kan namelijk ook volgen uit de feitelijke gedragingen van partijen. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier duidelijk blijkt dat [eiseres] ook voor deze twee vennootschappen werk heeft verricht binnen een overeenkomst van opdracht. In verschillende e-mails tussen partijen wordt gesproken over de werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] . Uit niets blijkt dat [eiseres] deze werkzaamheden zonder overeenkomst zou verrichten. Er zijn ook verschillende facturen betaald voor deze vennootschappen. De opmerking dat de opdrachtbevestiging niet is ondertekend legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal om de door [eiseres] gestelde overeenkomst voldoende gemotiveerd te betwisten.
Is de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] beëindigd per 25 januari 2016?
4.4.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft het verweer gevoerd dat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] per 25 januari 2016 is beëindigd. Facturen die na deze datum gestuurd zijn, vallen volgens [gedaagde sub 1] c.s. daarom buiten de overeenkomst. De e-mail waar [gedaagde sub 1] c.s. op wijst bevat naar het oordeel van de rechtbank echter geen opzegging van de overeenkomst. Allereerst is het onduidelijk aan wie deze e-mail specifiek gericht was. De e-mail heeft namelijk verschillende geadresseerden die werken bij verschillende bedrijven en bevat slechts de algemene aanhef “geachte heer/mevrouw”. Als het voor betrokkenen al duidelijk was aan wie deze e-mail gericht was, blijkt uit de inhoud bovendien niet ondubbelzinnig dat met deze e-mail een opzegging van een overeenkomst bedoeld werd. Als laatste wijst de rechtbank ook nog op de voortgezette werkzaamheden. [gedaagde sub 1] c.s. stelt zich op het standpunt dat met deze e-mail de overeenkomst tussen [gedaagde sub 2] en [eiseres] per 25 januari 2016 is beëindigd. Uit haar eigen producties blijkt echter dat er met medeweten van [gedaagde sub 2] ook na die datum nog werkzaamheden werden verricht ten behoeve van [gedaagde sub 2] . Ook hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat de overeenkomst tussen [gedaagde sub 2] en [eiseres] niet per 25 januari 2016 is opgezegd.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat er tussen [eiseres] en alle gedaagden overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Deze overeenkomsten waren bovendien nog van kracht op het moment van facturering. Dat betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. [eiseres] moet betalen voor de overeengekomen werkzaamheden, tenzij een verweer slaagt. De rechtbank zal hierna de verweren op de facturen van [gedaagde sub 1] c.s. bespreken.
De verweren op de facturen
4.6.
In haar conclusies heeft [gedaagde sub 1] c.s. veel woorden gewijd aan het standpunt dat [gedaagde sub 1] c.s. niet gehouden is tot betaling van de facturen. De rechtbank onderscheidt hieruit drie verschillende verweren die hierna besproken worden.
4.7.
Allereerst voert [gedaagde sub 1] c.s. aan dat er gefactureerde werkzaamheden niet uitgevoerd zouden zijn. De rechtbank begrijpt de onderbouwing van dit verweer zo dat volgens [gedaagde sub 1] c.s. [eiseres] alleen voor het boekjaar 2014 werkzaamheden heeft verricht en dat de facturen voor latere boekjaren dus niet verschuldigd zijn. Dit zou door [eiseres] bevestigd zijn. Uit de correspondentie tussen partijen kan de rechtbank echter niet opmaken dat [eiseres] erkent dat zij voor boekjaar 2015 en verder in zijn geheel geen werkzaamheden heeft verricht. [eiseres] geeft in de mail van 11 mei 2017 weliswaar aan dat er nog geen jaarrekening voor 2015 is opgesteld, maar dat er wel voorlopige publicatiebalansen zijn opgesteld. Het klopt dus niet dat [eiseres] zou hebben aangegeven dat zij voor boekjaar 2015 en verder geen werk heeft verricht. Dit verweer van [gedaagde sub 1] c.s. vindt dus geen steun in de overgelegde stukken en wordt bovendien gemotiveerd betwist door [eiseres] .
4.8.
De werkzaamheden van [eiseres] zouden daarnaast ondeugdelijk zijn. [gedaagde sub 1] c.s. wijst op de e-mail van [naam belastingadvieskantoor] waarin staat dat de door [eiseres] opgestelde stukken niet aansluiten. Het blijft naar het oordeel van de rechtbank echter onduidelijk welke verwijten [gedaagde sub 1] c.s. [eiseres] daar precies in maakt. Ook wordt het niet concreet waarom het handelen van [eiseres] geleid heeft tot de opgelegde boetes of waarom dat handelen ervoor zou zorgen dat [gedaagde sub 1] c.s. de facturen niet meer verschuldigd zou zijn. Kennelijk schort er nog het een en ander aan de boekhouding van [gedaagde sub 1] c.s., maar de rechtbank is het met [eiseres] eens dat het onduidelijk blijft in welk opzicht haar werkzaamheden daar negatief aan bijgedragen hebben. In de verschillende conclusies van [gedaagde sub 1] c.s. wordt met enige regelmaat het standpunt ingenomen dat bepaalde producties voor zich spreken en dat stellingen bewezen zouden zijn. In de conclusies worden bovendien bepaalde stellingen vaak als vaststaand feit gepresenteerd en herhaald. Dit wordt echter veelal gedaan zonder duidelijke en concrete onderbouwing. Ook de producties waarnaar verwezen wordt bieden vaak niet de geclaimde ondersteuning voor deze stellingen. Op basis van wat [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd kan de rechtbank daarom niet opmaken dat de werkzaamheden van [eiseres] ondeugdelijk zijn geweest.
4.9.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft bovendien aangevoerd dat de facturen van [eiseres] niet voldoende gespecificeerd zijn. [gedaagde sub 1] c.s. heeft als productie 31 bij haar conclusie van antwoord de facturen en factuurspecificaties van [eiseres] overgelegd. Hieruit blijkt dat [eiseres] vanaf het begin van de werkzaamheden steeds op dezelfde manier factureerde. Op de factuurspecificaties staat per factuur hoeveel uur gewerkt is, wanneer er gewerkt is en voor welk uurtarief. Daarnaast staat er een omschrijving van de werkzaamheden op vermeld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de rechtbank niet duidelijk gemaakt waarom deze werkwijze onvoldoende specifiek is voor haar.
Slotsom inzake de vordering in conventie
4.10.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft gelet op het voorgaande onvoldoende concreet gemaakt waarom [eiseres] gefactureerd zou hebben voor niet uitgevoerd of ondeugdelijk uitgevoerd werk. Dit betekent dat de rechtbank er vanuit gaat dat [eiseres] dit werk heeft verricht zoals gespecificeerd in de facturen en dat [eiseres] die werkzaamheden dus in rekening mocht brengen. Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde sub 1] c.s. de facturen moet betalen zoals gevorderd, met uitzondering van de factuur met nummer 20160391 van € 652,80. [eiseres] heeft immers erkend dat die factuur dubbel gefactureerd is. [gedaagde sub 1] c.s. heeft zich nog op het standpunt gesteld dat [eiseres] ook nog andere facturen dubbel heeft gefactureerd, maar voert niets concreets aan om dat te onderbouwen.
4.11.
De wettelijke handelsrente zal als niet betwist worden toegewezen zoals die is gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.12.
[eiseres] heeft met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten gewezen op artikel J van haar algemene voorwaarden. Uit dit artikel volgt dat de buitengerechtelijke incassokosten tenminste 15% van het te vorderen bedrag zijn.
4.13.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft met betrekking tot de algemene voorwaarden een beroep gedaan op de vernietigingsgrond uit artikel 6:233, onder b, BW. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de algemene voorwaarden niet aan haar ter hand zijn gesteld. In de opdrachtbevestiging van 1 juni 2015 staat echter dat de opdrachtgever door ondertekening onder andere verklaart akkoord te zijn met de inhoud van de bijgevoegde algemene voorwaarden. Deze opdrachtbevestiging is namens [gedaagde sub 1] ondertekend door de heer [A] . De heer [A] is ook directeur van de andere gedaagden. De rechtbank gaat er gelet op deze ondertekening daarom vanuit dat de algemene voorwaarden van [eiseres] wel degelijk ter hand zijn gesteld. [gedaagde sub 1] c.s. kan daarom geen beroep doen op de vernietigingsgrond uit artikel 6:233, onder b, BW.
4.14.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft verder geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde incassokosten zullen daarom zoals gevorderd worden toegewezen, met dien verstande dat voor [gedaagde sub 1] rekening gehouden wordt met de af te trekken dubbele factuur. Dit zorgt ervoor dat met betrekking tot [gedaagde sub 1] de 15% incassokosten wordt berekend over € 7.076,62 (€ 7.729,42 –
€ 652,80). Dit leidt tot een bedrag van € 1.061,49 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.15.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- betekening oproeping 85,79
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
€ 1.390,00(twee punten à € 695,00)
Totaal € 2.427,79
Slotsom inzake de vordering in reconventie
4.16.
Gelet op het onder 4.10. gegeven oordeel heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet onverschuldigd betaald aan [eiseres] . Gelet op hetgeen overwogen onder 4.8. blijven er veel onduidelijkheden over de gestelde ondeugdelijke werkzaamheden. [gedaagde sub 1] c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom onvoldoende gesteld met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding. De vordering in reconventie zal daarom in zijn geheel worden afgewezen.
4.17.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de tegenvordering van [gedaagde sub 1] c.s. voortvloeit uit haar verweer op de vordering, zullen de kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 695,00 voor het salaris van de advocaat (0,5 x (2 punten x € 695,00)).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.076,62, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.061,49 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van de dagvaarding,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.412,51, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 961,88 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van de dagvaarding,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 3] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van
€ 1.165,24, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 3] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 174,79 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van de dagvaarding,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 4] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.269,19, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 4] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 640,38 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de dag van de dagvaarding,
5.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.427,79, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.10.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.11.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.13.
wijst de vordering af,
5.14.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op
€ 695,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wolbrink en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019. [1]

Voetnoten

1.type: