De kantonrechter overweegt als volgt. Tijdelijke afwezigheid van een huurder, ook op regelmatige basis, is op zichzelf niet ongeoorloofd en betekent nog niet per definitie dat de huurder niet zijn hoofdverblijf heeft in of op het gehuurde. Vast staat echter wel dat [gedaagde 1] tijdens de bezoeken en controles van de gemeente geen enkele keer op de standplaats is gesignaleerd, ook niet bij de controles ten aanzien van het zwembad. Wel werden [gedaagde 2] en [A] met regelmaat aangetroffen. De gemeente heeft ondanks diverse pogingen geen contact kunnen krijgen met [gedaagde 1] . [gedaagde 1] heeft dit alles ook niet weersproken en erkent dat ze regelmatig langere tijd in Spanje verblijft. Zij heeft niet onderbouwd wanneer zij wel aanwezig was op de standplaats. Ter zitting heeft zij wel gesteld dat alle belangrijke gebeurtenissen daar plaatsvinden, maar zij heeft dit verder niet geconcretiseerd. De overgelegde brieven geven ook geen antwoord op de vraag of zij haar hoofdverblijf op de standplaats heeft, omdat zij immers op het adres staat ingeschreven in de basisregistratie en daarom de post van overheidsinstanties daar ontvangt. De verklaring van de groenteman, waarop met de hand geschreven 1 september 2018 staat en waarin wordt verklaard dat [gedaagde 1] in de winter vaste klant is en dat hij haar ook in de zomer geregeld ziet, is onvoldoende. De verklaring geeft misschien aan dat zij in de buurt ( [plaatsnaam] ) wel eens boodschappen doet, maar die enkele verklaring biedt onvoldoende aanknopingspunt om vast te stellen dat [gedaagde 1] haar hoofdverblijf heeft op de standplaats. Er is ook geen andere onderbouwing die in die richting wijst. [gedaagde 1] heeft aan de gemeente tot dusver geen duidelijkheid gegeven over haar verblijfplaats, ook niet toen de gemeente haar met de brief van 19 oktober 2017 daarop aansprak. De in de brief van 31 oktober 2017 beloofde verklaringen zijn uitgebleven. Ook in deze procedure heeft [gedaagde 1] niet de kans aangegrepen om haar betwisting nader te onderbouwen met meer (concrete informatie) dan de nu overgelegde stukken. Als iemand zijn hoofdverblijf ergens heeft, dan ligt het voor de hand dat daar meer aanwijzingen voor zijn dan enkele brieven van officiële instanties die gebruik maken van het inschrijvingsadres. Stukken die wel wijzen op het houden van hoofdverblijf, zoals betaalbewijzen, persoonlijke post, informatie over bezigheden, moeten betrekkelijk eenvoudig zijn om in te brengen.
[gedaagde 1] heeft zelf ook nooit contact opgenomen met de gemeente, maar liet dit contact altijd via anderen lopen, zonder dat duidelijk was waarom zij dat zelf niet deed. Deze anderen gaven desgevraagd vage verklaringen omtrent haar verblijfplaats. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde 1] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de stellingen van de gemeente weerspreken. Dat uit het rapport van [naam onderzoeksbureau] niet zo veel kan worden afgeleid mag zo zijn, maar dan nog lag het – gelet op de overige door de gemeente gestelde en onderbouwde feiten – op de weg van [gedaagde 1] om voldoende duidelijkheid te geven over haar aanwezigheid op de standplaats en te onderbouwen dat zij daar daadwerkelijk haar hoofdverblijf had en heeft. Dat heeft zij nagelaten. De conclusie luidt dan ook dat bij gebreke van gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] van het door de gemeente gestelde moet worden uitgegaan en dat het (tegen)bewijsaanbod van [gedaagde 1] zal worden gepasseerd. Daaruit volgt dat vast staat dat [gedaagde 1] niet haar hoofdverblijf had en heeft op de standplaats en dat zij handelt in strijd met artikel 1.1 van de algemene bepalingen en artikel 15a van de huurovereenkomst. Er is dus sprake van een tekortkoming. Deze tekortkoming is van voldoende gewicht om de ontbinding en de gevolgen daarvan te rechtvaardigen. De gemeente heeft voldoende onderbouwd en [gedaagde 1] heeft ook niet weersproken dat er een wachtlijst is voor standplaatsen op [naam terrein] en dat het gaat om schaarse woonruimte die de gemeente eerlijk moet verdelen. Omdat vaststaat dat [gedaagde 1] de standplaats niet zelf bewoont, heeft zij geen woonbelang en kan dat belang niet worden meegewogen. Dat, zoals [gedaagde 1] stelt, er op [naam terrein] altijd veel bewoners langere tijd afwezig waren omdat zij bijvoorbeeld in het buitenland werkten, maakt dit niet anders. De gemeente heeft met de herinrichting van [naam terrein] en de hernieuwing van de huurovereenkomsten vanaf 2017 kennelijk gekozen voor een nieuw beleid ten aanzien van de verhuur van standplaatsen op [naam terrein] , door dit via de Huisvestingswet- en verordening te regelen. Ook [gedaagde 1] heeft in 2017 een huisvestingsvergunning gekregen. Aan het feit dat het vroeger anders ging, kan [gedaagde 1] geen rechten ontlenen.
Tot slot is de kantonrechter van oordeel dat de gemeente, zoals [gedaagde 1] stelt, geen misbruik maakt van haar bevoegdheden. [gedaagde 1] heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd en van misbruik van bevoegdheid is verder ook niet gebleken.