1.6.In een brief aan de rechtbank van 3 september 2019 heeft eiser verdere opgave gedaan van de geleden schade, te weten:
€ 3.427,-- aan verhuis- en inrichtingskosten (in verband met de verhuizing naar de [adres] , eenmalig);
€ 1.154,-- aan onderhoudskosten (maandelijks).
2. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluitenin werking getreden. Omdat eiser zich op het standpunt stelt dat de onrechtmatige besluitvorming en het onrechtmatig handelen van verweerder van vóór 1 juli 2013 dateren, is op grond van het overgangsrecht op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit van verweerder van 25 juni 2013 onrechtmatig was. Indien verweerder meteen een rechtmatig besluit had genomen, een medische urgentieverklaring had toegekend en eiser vervolgens had aangemeld bij de verhuurder, zou de verhuurder ervoor zorg hebben gedragen dat hij binnen zes maanden een geschikte woning zou krijgen. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij, door de gang van zaken, in januari 2017 gedwongen is verhuisd naar een niet geschikte en gebrekkige woning, met alle nadelige financiële gevolgen van dien. Er bestaat daarom een causaal verband tussen het onrechtmatige besluit van verweerder van 25 juni 2013 en de geleden en nog te lijden schade, aldus eiser.
4. Dit betoog slaagt niet. Met de herroeping door de CRvB van het besluit van 25 juni 2013 staat de onrechtmatigheid van dit besluit vast. Voor vergoeding van schade is verder vereist dat er een verband is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Alleen die schadeposten die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend komen voor vergoeding in aanmerking. Het is de rechtbank niet gebleken dat de schade die eiser stelt te hebben geleden en nog te lijden verband houdt met het onrechtmatige besluit van 25 juni 2013. Daarbij overweegt de rechtbank dat het besluit van 25 juni 2013 uitsluitend zag op de afwijzing van de aanvraag van eiser om een vergoeding van de verhuis- en inrichtingskosten en geen besluit was op de aanvraag van eiser om een urgentie op medische gronden.
5. Eiser heeft vervolgens, samengevat, aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist op zijn aanvraag om een urgentie op medische gronden. Verweerder heeft die aanvraag buiten medeweten en zonder instemming van eiser omgezet naar een urgentie in het kader van stadsvernieuwing. Dat is onrechtmatig, aldus eiser. Als gevolg van die onrechtmatige omzetting is eiser, in opdracht van verweerder, door woningbouwvereniging Alliantie in december 2016 onder druk gezet om naar een niet geschikte en een gebrekkige woning te verhuizen, met alle nadelige financiële gevolgen van dien. Voor die schade is verweerder volgens eiser aansprakelijk. Eiser heeft aangevoerd dat de woning aan de [adres] niet geschikt was en diverse gebreken vertoonde. Om die reden is eiser in juni 2019 opnieuw (alleen, met achterlating van zijn echtgenote en zoon) verhuisd, wat opnieuw tot financieel nadeel heeft geleid. Ook daarvoor is verweerder aansprakelijk, aldus eiser.
6. Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt op basis van de dossierstukken vast dat de urgentie wegens stadsvernieuwing ambtshalve aan eiser is verleend. Deze staat dus los van zijn aanvraag om urgentie op medische gronden. Van een onrechtmatige omzetting van de urgentieaanvraag is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Reeds om die reden komt de door eiser daaruit voortvloeiende gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking.
Voorts heeft eiser op de zitting verklaard dat zijn echtgenote in december 2016, tegen de wil van eiser, wilde verhuizen naar de woning aan de [adres] , omdat deze woning dicht bij het centrum is en zij geen auto heeft. Omdat eiser niet achter de keuze van zijn echtgenote stond is eiser nog tot februari 2017 in de oude woning gebleven, zo heeft eiser op de zitting verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze verklaring van eiser dat er geen verband is tussen het niet beslissen door verweerder op de aanvraag om urgentie op medische gronden en de verhuizing in januari 2017. Die verhuizing (naar een volgens eiser niet geschikte woning) is een gevolg geweest van de keuze en de wens van zijn echtgenote. Overigens gaat eiser er naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte van uit dat bij een medische urgentie de verhuurder binnen zes maanden een passende woning aan eiser had moeten aanbieden. Ook bij een medische urgentie is het de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om zelf naar een geschikte woning te zoeken.
Ook hier ontbreekt dus een causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen van verweerder en de volgens eiser geleden en nog te lijden schade.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verweerder bij het bestreden besluit het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen. Wat eiser in beroep verder nog heeft aangevoerd maakt dat niet anders.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.