ECLI:NL:RBMNE:2019:5629

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1820
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de geldigheid van het rijbewijs wegens vermoedelijke geestelijke ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van eiser. Eiser had een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd gekregen door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op basis van een mededeling van de politie, waarin werd aangegeven dat er vermoedens bestonden over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid van eiser om een voertuig te besturen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schorsing van het rijbewijs van eiser het enige punt van geschil was, en niet de oplegging van het onderzoek zelf.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de inhoud van vijf mutatierapporten van de politie betrokken, waarin werd gerapporteerd over de verwarde toestand van eiser. De rechtbank concludeert dat de mutatierapporten voldoende betrouwbaar zijn en dat verweerder op basis van deze rapporten terecht heeft geconcludeerd dat eiser lijdt aan een aandoening die zijn rijgeschiktheid in gevaar brengt. De rechtbank oordeelt dat de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van eiser gerechtvaardigd was op grond van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1820

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

7 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. I.S. Metaal).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 25 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het beroep van eiser richt zich alleen tegen de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs, niet tegen de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid. De rechtbank laat zich daarom alleen uit over de vraag of verweerder de geldigheid van het rijbewijs van eiser terecht geschorst heeft.
3.
Op 11 december 2018 is door de politie eenheid Midden-Nederland aan verweerder een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). In de mededeling is vermeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet of niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijk geschiktheid, vereist voor het besturen van, in dit geval, een auto. De rechtbank stelt vast dat bij deze mededeling vijf mutatierapporten zijn gevoegd. Ter zitting heeft verweerder de inhoud van de mutatie van 23 september 2018 mondeling weergegeven, omdat dit ontbrak in het rechtbankdossier. In de mutatierapporten staat, samengevat weergegeven, vermeld dat eiser een psychotische en verwarde indruk maakt, vaak op één schoen rondloopt, zegt bij de NAVO te hebben gewerkt en een antenne in zijn hoofd te hebben en ’s nachts half doorweekt in een bushokje wordt aangetroffen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit in ieder geval drie van deze mutatierapporten eenzelfde beeld naar voren, namelijk de verwardheid van eiser. Dit beeld wordt bevestigd in het mutatierapport van 30 september 2018, waaruit blijkt dat eiser wordt opgenomen in een psychiatrische instelling. Ook het mutatierapport van 8 december 2018, waaruit blijkt dat eiser tijdens zijn verblijf in de instelling als vermist is opgegeven en medicijnen gebruikt, bevestigt dit beeld.
5. De rechtbank oordeelt dat de mutatierapporten een voldoende nauwkeurige en uitgebreide omschrijving bevatten van de waarnemingen van politieagenten om deze waarnemingen als betrouwbaar en juist aan te merken. Dit is het toetsingskader zoals bepaald door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De ABRvS heeft geoordeeld dat aan een proces-verbaal een hogere bewijswaarde toekomt dan aan een mutatierapport, maar dat mutatierapporten ook kunnen worden beschouwd als betrouwbaar en juist als de daarin opgenomen waarnemingen voldoende nauwkeurig en uitgebreid zijn omschreven. [1]
6. Omdat verweerder uit mocht gaan van de waarnemingen in de mutatierapporten had hij duidelijke aanwijzingen dat eiser lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, als bedoeld in artikel 5, onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. Verweerder heeft daarom terecht op grond van artikel 6 van deze Regeling de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:118, onder 3.1 en 3.2.