ECLI:NL:RBMNE:2019:5844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep bijstandsverlening en ingangsdatum bijstand

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Dronten en een eiser zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De eiser had bijstand aangevraagd, welke door de gemeente was toegekend met ingang van 10 juli 2018. Eiser had echter bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand, stellende dat deze met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2017 had moeten zijn toegekend. De rechtbank moest beoordelen of het beroep van eiser ontvankelijk was, gezien de omstandigheden rondom de verzending van het bestreden besluit.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet kon aantonen dat het bestreden besluit tijdig was verzonden, omdat er geen deugdelijke verzendadministratie aanwezig was. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van eiser ontvankelijk was. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De rechtbank volgde de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin wordt gesteld dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor de datum voorafgaand aan de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg in zijn verzoek om een eerdere ingangsdatum van de bijstand. De uitspraak werd gedaan door rechter C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier C.W.M. Maase-Raedts, en werd openbaar uitgesproken op 6 december 2019. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2019 in de zaak tussen

[eiser], vanaf 13 maart 2019 zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, eiser,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigde: mr. H.E. van de Beek).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser bijstand toegekend met ingang van 10 juli 2018.
Bij besluit van 6 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Omdat de huidige woonplaats van eiser onbekend is, heeft de rechtbank in de Staatscourant een uitnodiging voor eiser geplaatst voor de zitting van 3 december 2019.
De zitting heeft ook op 3 december 2019 plaatsgevonden. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De ontvankelijkheid van het beroep
1. De rechtbank moet eerst beoordelen of het beroep van eiser ontvankelijk is.
2. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
3. Eiser heeft op 28 maart 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft in zijn beroep als datum van het bestreden besluit 14 februari 2019 vermeld. Hij heeft verder gesteld dat het beroep technisch gezien binnen de beroepstermijn van zes weken is ingediend. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het standpunt van eiser erop neerkomt dat niet blijkt dat het bestreden besluit tijdig door verweerder is verzonden.
4. Ingeval van niet aangetekende verzending van een besluit, geldt volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat dat besluit (tijdig) is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel (tijdig) op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van (tijdige) ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres.
Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
5. Vasstaat in dit geval dat verweerder het bestreden besluit niet per aangetekende post heeft verzonden. Vaststaat ook dat eiser het bestreden besluit wel heeft ontvangen. Er kan dus vanuit worden gegaan dat verweerder het bestreden besluit naar het juiste adres heeft verstuurd. Dat betekent dat ter beoordeling voorligt de vraag of verweerder door middel van een deugdelijke verzendadministratie de tijdige verzending van het bestreden besluit aannemelijk heeft gemaakt. Die vraag moet in dit geval ontkennend worden beantwoord. In een brief van 24 mei 2019 heeft verweerder namelijk vermeld dat hij geen verzendadministratie heeft.
6. Gelet op het voorgaande kan ook niet worden vastgesteld dat eiser zijn beroep buiten de voor hem geldende termijn heeft ingediend. Dat betekent dat het beroep van eiser ontvankelijk is.
Waar gaat deze zaak inhoudelijk over?
7. Eiser ontving bijstand over de periode 1 februari 2017 tot en met 31 augustus 2017. Het recht op bijstand van eiser is ingetrokken bij besluit van 22 november 2017. Ook zijn bij dit besluit de kosten van bijstand van eiser teruggevorderd. Dit besluit staat in rechte vast.
8. Eiser heeft op 10 juli 2018 opnieuw bijstand aangevraagd. De bijstand is toegekend met ingang van de datum van aanvraag. Het betreft bijstand naar de norm voor een alleenstaande met een kostendeler.
9. Het geschil in bezwaar ging over de ingangsdatum van het toegekende recht op bijstand. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat verweerder bijstand met terugwerkende kracht had moeten toekennen met ingang van 1 februari 2017.
Het bestreden besluit
10. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat geen recht op bijstand wordt toegekend voorafgaand aan de datum waarop de bijstand is aangevraagd.
Het beroep
11. De rechtbank begrijpt de gronden van beroep aldus dat eiser het met het bestreden besluit niet eens is.
De rechtbank
12. Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder de ingangsdatum van de aan eiser toegekende bijstand had moeten bepalen op een eerdere datum dan op 10 juli 2018.
13. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van zo een bijzondere omstandigheid. Hij heeft daartoe geen concrete argumenten aangevoerd. Dat betekent dat verweerder aan eiser terecht met ingang van 10 juli 2018 bijstand heeft toegekend.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:1174
2.Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:4215