ECLI:NL:RBMNE:2019:6506

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4797
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 246.000,-, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 215.000,-. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met het feit dat er geen proceskostenvergoeding was toegekend voor de telefonische hoorzitting die had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WOZ-waarde van € 215.000,- niet in geschil was en dat het beroep enkel betrekking had op de proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft beoordeeld of de telefonische hoorzitting als zodanig kon worden aangemerkt en of er recht op proceskostenvergoeding bestond. Volgens de rechtbank was er geen inhoudelijke bespreking van de zaak tijdens de telefonische hoorzitting, aangezien de heffingsambtenaar had aangegeven dat de WOZ-waarde zou worden verlaagd en dat aan het bezwaar van eiser zou worden tegemoetgekomen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat er een hoorzitting in de zin van de wet had plaatsgevonden, en heeft zij geoordeeld dat de heffingsambtenaar terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de partijen op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4797
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: N.C.M. van Roon).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2018 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 246.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2017. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerende-zaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 7 november 2018 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de waarde verlaagd naar € 215.000,-.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder in bezwaar vastgestelde WOZ-waarde van € 215.000,- niet in geschil is. Het beroep ziet alleen nog op de proceskostenvergoeding in bezwaar.
2. Eiser voert in beroep aan dat verweerder in bezwaar ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de telefonische hoorzitting, maar alleen voor het indienen van het bezwaarschrift.
3. De rechtbank dient te beoordelen of het telefoongesprek tussen partijen dat heeft plaatsgevonden op 6 juli 2018 kan worden aangemerkt als een hoorzitting over de woning in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het verschijnen ter hoorzitting als bedoeld in de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), onderdeel A5, sub 2. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7081) kan een telefonische hoorzitting worden gelijkgesteld met het verschijnen ter hoorzitting, als deze wijze van horen zich inhoudelijk niet onderscheidt van een hoorzitting, afgezien van de lijfelijke aanwezigheid. Een van de uitgangspunten daarbij is dat het onderwerp van geschil op de hoorzitting aan de orde komt en dat partijen hun standpunten kenbaar maken.
4. Tussen partijen staat vast dat verweerder in bezwaar een telefonische hoorzitting heeft gepland, met meerdere zaken waarbij deze gemachtigde is opgetreden. Tijdens het telefoongesprek, toen deze zaak aan de beurt was, heeft verweerder aangegeven dat de WOZ-waarde van de woning zou worden verlaagd en dat aan het bezwaar van eiser zou worden tegemoet gekomen. De zaak is vervolgens niet meer inhoudelijk besproken.
5. Uit de hiervoor genoemde rechtspraak blijkt dat de gemachtigde in de bezwaarprocedure over de woning alleen aanspraak kan maken op een proceskostenvergoeding voor het verschijnen ter hoorzitting als tijdens de telefonische hoorzitting ook argumenten naar voren zijn gebracht over de woning. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit het geval is geweest. In dit verband is van belang dat partijen het erover eens zijn dat tijdens de telefonische hoorzitting door verweerder is verklaard dat de WOZ-waarde van de woning zou worden verlaagd en dat volledig aan het bezwaar van eiser zou worden tegemoet gekomen. Ook uit de stukken blijkt niet dat de woning tijdens de hoorzitting inhoudelijk aan de orde is geweest. Hieruit leidt de rechtbank af dat de hoorzitting niet inhoudelijk betrekking had op de woning. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen hoorzitting in de zin van onderdeel A5, sub 2, van de bijlage bij het Bpb heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft terecht geen proceskosten vergoed voor het verschijnen ter hoorzitting. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid van deze uitspraak in hoger beroep te komen. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Bultena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.