ECLI:NL:RBMNE:2019:6622

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
705687-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige in een trio-setting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje. De verdachte, geboren in 1972 in Suriname, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, waarbij hij samen met een medeverdachte betrokken was. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 5 maart 2019, waarna de rechtbank de zaak op 19 maart 2019 sloot. De officier van justitie, mr. A.M. Tromp, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, die op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, waaronder seksueel binnendringen. De verdachte heeft verklaard dat hij in een trio-setting met de medeverdachte en het slachtoffer betrokken was bij deze handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en de beschikbare bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van ontuchtige handelingen, en dat de seksuele handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische norm. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705687-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1972 te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Op 19 maart 2019 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, althans in de maanden januari 2018 tot en met maart 2018, te Amsterdam samen met een ander met de minderjarige [minderjarige] (geboren [geboortedatum 2] -2002) ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van die [minderjarige] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft zij onder andere verwezen naar de aangifte en de verklaring van verdachte zelf. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen volgt dat er tweemaal sprake is geweest van seksueel contact tussen verdachte en [minderjarige] , waarbij het de eerste keer ging om oraal bevredigen en er bij de tweede keer sprake is geweest van seksueel binnendringen met de penis in de vagina van [minderjarige] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte eenmaal, te weten op 2 februari 2018, seksueel contact heeft gehad tegen betaling met [minderjarige] . De raadsvrouw heeft hierbij onder andere gewezen op de bekennende verklaring van haar cliënt hieromtrent. Zij heeft hierbij opgemerkt dat niet uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde kussen van [minderjarige] . Haar cliënt heeft dit ook stellig ontkend. Zij verzoekt dan ook verdachte van dit onderdeel vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen ten aanzien van beide feiten
Ten aanzien van het bewezenverklaarde zal de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte daaromtrent en rekening houdend met het feit dat de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met de volgende opgave van de bewijsmiddelen: [1]
- geboorteakte [minderjarige] ; [2]
- het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [minderjarige] van 25 april 2018; [3]
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2019. [4]
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Hetgeen verdachte ten laste is gelegd, is strafbaar gesteld in artikel 245 Sr. In dit wetsartikel staat de bescherming van de seksuele integriteit van jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar centraal. De achterliggende gedachte is - kort gezegd - dat personen in die leeftijdscategorie in zijn algemeenheid of op een bepaald moment hun grenzen in dit opzicht niet of in onvoldoende mate kunnen bewaken en de draagwijdte van hun gedragingen niet overzien. De wetgever heeft met het oog daarop de leeftijd in deze delictsomschrijving geobjectiveerd. Zoals de Hoge Raad eerder heeft overwogen, [5] gaat het bij zedendelicten als het onderhavige om een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van jeugdigen, die juist ook moeten worden beschermd tegen verleidingen die van henzelf kunnen uitgaan.
De delictsomschrijving bevat de term "ontuchtige handelingen", waarmee seksuele handelingen worden bedoeld die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Er is driemaal met de 15-jarige [minderjarige] afgesproken om seks met haar te hebben tegen betaling. De eerste keer heeft de vriendin van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , de afspraak geregeld in de vorm van een trio op 25 januari 2018. Deze trio-setting was ook de tweede keer, op 2 februari 2018, en de derde keer, op 2 maart 2018, het uitgangspunt. Zowel verdachte, [medeverdachte] als [minderjarige] verklaren dat de derde keer geen van de ten laste gelegde gedragingen zijn verricht. De eerste keer heeft [medeverdachte] meerdere seksuele handelingen met [minderjarige] verricht en heeft verdachte aan het trio als toeschouwer deelgenomen. Ten aanzien van de tweede afspraak op 2 februari 2018 heeft verdachte verklaard, overeenkomstig [medeverdachte] en [minderjarige] , dat alle ten laste gelegde ontuchtige handelingen zijn verricht in de context van een trio-afspraak tussen de partijen.
De seksuele handelingen zijn, in het licht van alle beschreven omstandigheden, waaronder het feit dat deze tegen betaling hebben plaatsgevonden, ernstig in strijd met de sociaal-ethische norm.
Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [minderjarige] , bestaande uit het seksueel binnendringen.
Medeplegen
De rechtbank overweegt, zoals hierboven uiteengezet, dat de ontuchtige handelingen plaats hebben gevonden in de context van een trio tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat in een zodanige situatie als de onderhavige sprake was van een dermate nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat kan worden gesproken van medeplegen. Weliswaar heeft [medeverdachte] het initiatief genomen tot het maken van de trio-afspraken, verdachte had een groot aandeel in de trio-afspraken, de eerste keer als toeschouwer en de tweede keer ook als deelnemer. De afspraken werden via WhatsApp gemaakt door [medeverdachte] , die ook de eerste keer het te betalen bedrag bepaalde. De tweede keer handelde verdachte de betaling verder af door het bedrag te bepalen en het geld voor [minderjarige] in de woning van verdachte op tafel te leggen. De rechtbank ziet dat beide verdachten een groot aandeel hebben gehad in de handelingen. De nauwe verwevenheid van de ontuchtige handelingen leidt tot het oordeel dat er sprake is van medeplegen van verdachte met medeverdachte [medeverdachte] , ook van de handelingen die bij de eerste trio-afspraak op 25 januari 2018 door [medeverdachte] bij [minderjarige] zijn verricht. De rechtbank acht verdachte dan ook schuldig aan het medeplegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het seksueel binnendringen, van de minderjarige [minderjarige] , in de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 februari 2018, ook ten aanzien van het kussen. De vraag of verdachte [minderjarige] al dan niet heeft gekust is niet doorslaggevend nu sprake is van medeplegen en alle betrokkenen hebben verklaard dat in ieder geval medeverdachte [medeverdachte] [minderjarige] heeft gekust.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 januari tot en met 2 februari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [minderjarige] , hebbende verdachte en verdachtes mededader zich meermalen door die [minderjarige] laten pijpen/oraal bevredigen en de penis in de vagina van die [minderjarige] gebracht en gelikt aan de vagina van die [minderjarige] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie
bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het
voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van ontucht met een vijftienjarig meisje. Hij heeft op 25 januari 2018 en 2 februari 2018, in een trio-setting met medeverdachte [medeverdachte] , meerdere seksuele handelingen met [minderjarige] verricht, waaronder het seksueel binnendringen met de penis in de vagina van [minderjarige] en het zich oraal laten bevredigen. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, van een minderjarige.
Kinderen van beneden de zestien jaar verdienen een grote mate van bescherming. Die mate van bescherming is zo groot dat ook sprake is van ontucht als, zoals in dit geval, door de verdachte wordt gereageerd op een advertentie voor seks die op internet geplaatst is en het initiatief dus van de minderjarige lijkt uit te gaan. Dat de verdachte in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat het meisje meerderjarig was, doet aan het strafbare karakter van zijn handelen niet af. Minderjarigen, en hun seksuele integriteit, dienen in dit opzicht in alle omstandigheden beschermd te worden, ook tegen de consequenties van hun eigen gedragingen. Daarom is de wetenschap van de verdachte over de leeftijd van de minderjarige voor een bewezenverklaring onder artikel 245 Sr niet relevant.
Het 15-jarige meisje bleek al gedurende langere tijd slachtoffer te zijn van mensenhandel. De dader is inmiddels onherroepelijk veroordeeld. De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte hiervan niet op de hoogte was en hier ook geen rol bij heeft gespeeld. De verdachte heeft desondanks door zijn handelen wel een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer.
De rechtbank acht van belang de omstandigheid dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 16 jaar en ook niet dat verdachte wist of vermoedde dat het meisje met wie hij betaalde seks had jonger dan 16 jaar was. Er zijn geen omstandigheden kenbaar geworden die hem argwanend hadden moeten maken, zoals de manier waarop de afspraak werd gemaakt, de situatie waar de afspraak plaatsvond of het gedrag van het meisje.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport van 2 november 2018 betreffende verdachte, opgesteld door reclasseringswerker M. Blok, waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van een laag tot matig recidiverisico en waaruit blijkt dat de rapporteur geen aanleiding ziet tot het opleggen van reclasseringstoezicht.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen in vergelijkbare gevallen is opgelegd. De Hoge Raad heeft inmiddels geoordeeld dat de opvatting dat artikel 22b, derde lid, Sr, de oplegging van een taakstraf uitsluitend toelaat indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van “substantiële” duur wordt opgelegd, onjuist is. [6] Ook een taakstraf met een (zeer) korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoort derhalve tot de wettelijke mogelijkheden die de rechter ter beschikking staan bij de bepaling van de op te leggen straf in gevallen als de onderhavige zaak.
De rechtbank ziet in de vergelijkbare gevallen, en alle specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak, aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank komt tot een andere straf dan door de officier van justitie geëist, door de specifieke en vergelijkbare omstandigheden van dit geval, en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

9.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [minderjarige] heeft een schadebedrag gevorderd van in totaal € 4.000,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering op het standpunt gesteld dat de immateriële schade geleden door het slachtoffer moeilijk is te schatten, ook gezien de reeds toegekende vergoeding voor de immateriële schade aan het slachtoffer in de zaak waarin [A] is veroordeeld voor uitbuiting van [minderjarige] . Daarnaast laat de onderbouwing te wensen over. De officier van justitie heeft verzocht een schadevergoeding voor de immaterieel geleden schade toe te kennen tot een bedrag van € 1000,-, met het verzoek de verplichting tot betaling van dit bedrag hoofdelijk op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering te summier is onderbouwd. De geleden schade en hieraan bijdragende omstandigheden zijn niet duidelijk noch onderbouwd. Het immateriële schadebedrag van de vordering dient volgens de raadsvrouw te worden gematigd tot de helft van het gevorderde schadebedrag, te weten € 500,-.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de benadeelde partij ingediende vordering als volgt.
De vordering is op geen enkele manier onderbouwd. Op deze wijze vormt het een onevenredige belasting van het strafgeding om de vordering in deze zaak verder te onderzoeken.
De rechtbank zal dan ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
31 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht in deze zaak, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis.
Benadeelde partij
  • verklaart [minderjarige] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2019.
mr. A.R. Creutzberg is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, althans in of omstreeks de periode omvattende de maand(en) januari 2018 tot en met maart 2018, te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die de leeftijd van
twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [minderjarige] , hebbende verdachte en/of verdachte's mededader(s) zich meermalen, althans eenmaal, door die [minderjarige] laten pijpen/oraal bevredigen, en/of de penis in de vagina van die [minderjarige] gebracht/geduwd, en/of gelikt aan de vagina van die [minderjarige] en/of die [minderjarige] gekust;
art 245 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd 2018026607 (
2.Bijlage bij proces-verbaal minderjarigheid [minderjarige] d.d. 19 februari 2019, M.S. Tang, p. 82-83
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [minderjarige] d.d. 25 april 2018, p. 1096-1099.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 maart 2019.
5.HR 20 januari 1959, NJ 1959, 102.
6.Hoge Raad 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:202 (