In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van ontuchtige handelingen met een vijftienjarig meisje. De verdachte, geboren in 1972 in Suriname, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 25 januari 2018 tot en met 2 maart 2018, waarbij hij samen met een medeverdachte betrokken was. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 5 maart 2019, waarna de rechtbank de zaak op 19 maart 2019 sloot. De officier van justitie, mr. A.M. Tromp, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen.
De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, die op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, waaronder seksueel binnendringen. De verdachte heeft verklaard dat hij in een trio-setting met de medeverdachte en het slachtoffer betrokken was bij deze handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en de beschikbare bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van ontuchtige handelingen, en dat de seksuele handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische norm. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.