ECLI:NL:RBMNE:2019:6774

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
16/018535-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal van elektriciteit in Utrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2019, stond de verdachte terecht voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen van 100 hennepplanten in de periode van 8 maart 2017 tot en met 29 maart 2017, alsook van het wegnemen van elektriciteit toebehorende aan Stedin. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 27 september 2019, waar de officier van justitie, mr. A.P. Altena, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. Y. Bouchikhi, hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 29 maart 2017 een hennepkwekerij met 100 hennepplanten had in een pand aan de [adres 2] te [plaats 1]. De politie had op die datum de kwekerij aangetroffen, evenals goederen die bestemd waren voor de hennepteelt. De verdachte had in de periode voorafgaand aan de ontdekking contact gehad met medeverdachten over de hennepkwekerij en de illegale elektriciteitsafname. De rechtbank vond voldoende bewijs voor de feiten 1 en 2, maar sprak de verdachte vrij van feit 3, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op 8 maart 2017 goederen voorhanden had die bestemd waren voor de hennepteelt.

De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/018535-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: (primair)
in de periode van 8 maart 2017 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging, hennep heeft geteeld, in elk geval een grote hoeveelheid (100 hennepplanten) opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] ;
(subsidiair)
in de periode van 8 maart 2017 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] onbekend gebleven personen opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest bij het telen en/of in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid (100 hennepplanten), door aan die onbekend gebleven personen een pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen;
feit 2: (primair)
in de periode van 28 december 2016 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging, een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin heeft weggenomen door middel van braak en/of verbreking;
(subsidiair)
in de periode van 28 december 2016 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] onbekend gebleven personen opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest bij het wegnemen van een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin door middel van braak en/of verbreking, door aan die onbekend gebleven personen een pand gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] voor de diefstal van die voornoemde goederen ter beschikking te stellen;
feit 3:
op 8 maart 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander, stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat deze bestemd zijn voor grootschalige hennepteelt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) medewerking heeft verleend aan het opzetten van de hennepkwekerij en dat die medewerking geduid dient te worden als medeplichtigheid. Van een nauwe en bewuste samenwerking is ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde geen sprake en de officier van justitie vordert daarom dat verdachte van het onderdeel ‘medeplegen’ vrijgesproken wordt. De officier van justitie voert ten aanzien van het onder 1 primair en onder 3 primair ten laste gelegde aan dat uit het procesdossier blijkt dat er op 29 maart 2017 een hennepkwekerij met 100 hennepplanten is aangetroffen in een loods, behorende bij de woning van verdachte. In die loods worden tegelijkertijd de onder 3 ten laste gelegde goederen aangetroffen, die naar hun aard bestemd zijn voor het kweken van hennep. Daarnaast hebben er in de periode van 5 januari 2017 tot en met 1 april 2017 telefoongesprekken plaatsgevonden tussen verdachte en medeverdachte, waarin zij spreken over het voornemen om te gaan klussen, dat de verdachten niet te veel over de telefoon moeten bespreken omdat er meegeluisterd wordt, dat verdachte “onuitgenodigd bezoek heeft gehad van boevengilde”, dat er snel moet worden opgeruimd voordat “oom agent langskomt”, dat er “meubilair” moet worden verplaatst en dat er een geur aan het “meubilair” kan zitten. Verder worden de verdachten op 8 maart 2017 geobserveerd door de politie waarbij wordt waargenomen dat de verdachten in [plaats 2] een bus inladen met goederen, waaronder zwarte plantenbakken, dat ze een tussenstop maken in Utrecht en dat ze vervolgens naar de woning in [plaats 1] rijden waar 3 weken later de hennepkwekerij wordt aangetroffen en daar korte tijd later weer vertrekken.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde voert de officier van justitie aan dat verdachte in de periode vanaf 5 januari 2017 met medeverdachte [medeverdachte 1] contact heeft gehad over het plaatsen van een hennepkwekerij in de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] , waarvan verdachte de eigenaar is. Bij de ontdekking van de hennepkwekerij wordt uit de aangifte van Stedin en het door hen ter plaatse verrichte onderzoek, tevens vastgesteld dat de zegel van de meterkast in de woning is verbroken en dat er een illegale stroomaftakking is aangelegd naar de hennepkwekerij, waardoor verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de diefstal van elektriciteit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en stelt daartoe dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om de ten laste gelegde feiten aan verdachte toe te rekenen. Het enkele feit dat verdachte juridisch eigenaar is van de woning waar de hennepkwekerij is aangetroffen, maakt niet dat er een bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde kan volgen. De raadsman verwijst hiertoe naar ECLI:NL:HR:2015:2861, waarin de Hoge Raad heeft beslist dat de omstandigheid dat de verdachte wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en dat zij zich daar niet van heeft gedistantieerd, onvoldoende is om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd.
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode bedrijven ingehuurd om zijn woning te verbouwen en de raadsman heeft ter terechtzitting stukken overhandigd die deze stelling onderbouwen. Als verdachte een hennepkwekerij zou bezitten in de loods die bij zijn woning hoort, dan zou hij in de ten laste gelegde periode geen aannemers en bouwvakkers in zijn woning laten, die overal bij kunnen komen en alles kunnen zien. Voorts zijn er geen sporen of eigendommen van verdachte in de kwekerij aangetroffen en zijn er geen aanwijzingen dat verdachte sinds 8 maart 2017 nog in de woning is geweest. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde stelt de verdediging dat verdachte op 8 maart 2017 juist spullen heeft weggehaald uit de woning. Daarnaast kan uit het proces-verbaal observatie niet worden afgeleid dat op het moment dat verdachte bij de woning in [plaats 1] aankwamen goederen in de bus zaten of dat er goederen in de woning geplaatst zijn, laat staan de goederen zoals vermeldt in de tenlastelegging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander, op 8 maart 2017 te [plaats 1] , een aantal goederen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
De rechtbank stelt vast dat op 8 maart 2017 politie Eenheid Den Haag een observatie heeft uitgevoerd met als subject medeverdachte [medeverdachte 1] . In het proces-verbaal van observatie omschrijven de verbalisanten dat zij in [plaats 2] verdachte [verdachte] herkennen en zien dat hij in een witte bedrijfsauto stapt. Korte tijd later stapt medeverdachte [medeverdachte 1] in dezelfde auto als passagier. De auto wordt geparkeerd bij het adres [adres 3] in [plaats 2] en daar zien de verbalisanten dat de verdachten ruim 20 minuten heen en weer lopen met goederen die in de auto worden geladen. Daarna zien de verbalisanten dat de verdachten, met een tussenstop in Utrecht, naar [plaats 1] rijden, waar beide verdachten uitstappen.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van observatie, noch uit andere bewijsmiddelen is gebleken of en zo ja, wat voor soort of type goederen op 8 maart 2017 te [plaats 1] zouden zijn in- of uitgeladen. De verbalisanten nemen niet waar dat de verdachten in [plaats 1] goederen voorhanden hebben en daarnaast wordt de aard van de goederen niet nader gespecificeerd, laat staan dat kan worden vastgesteld dat de verdachten op dat moment de in de tenlastelegging genoemde goederen in de betreffende hoeveelheden voorhanden hebben gehad.
Het aantreffen van de in de tenlastelegging genoemde goederen op 29 maart 2017 (derhalve drie weken later) in de hennepkwekerij is, ook in combinatie met de tapgesprekken op en rond 8 maart 2017, onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen vaststellen dat deze goederen zich op 8 maart 2017 in de bus bevonden.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 8 maart 2017 te [plaats 1] goederen voorhanden heeft gehad, die bestemd waren tot het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde [1]
Op 7 februari 2017 stelde verbalisant [verbalisant] een onderzoek in op het adres [adres 2] te [plaats 1] , vanwege een verdenking van overtreding van de Opiumwet. Verdachte bleek volgens de Basisregistratie personen ingeschreven te staan op voornoemd adres. [2]
Daarnaast is er in het onderzoek 166Radon, uitgevoerd door politie Eenheid Den Haag, een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin getapte telefoongesprekken en sms-berichten tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] in de periode tussen 5 januari 2017 en 1 april 2017 zijn geverbaliseerd. Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] staat op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is bij de provider geregistreerd op naam van verdachte. [3]
In deze telefoongesprekken en sms-berichten werd door de gebruikers van deze telefoonnummers onder andere het volgende gezegd:
5 januari 2017: [medeverdachte 2] wil niets zeggen over de telefoon want ze luisteren mee [4] ;
23 januari 2017: “ [medeverdachte 3] : was vandaag op de klus geweest. (…) maar ik heb eh onuitgenodigd bezoek gehad van het weekend, boevengilde. (…) dus die vrije dagen van jou die ik aan jou had gevraagd die gaan dus niet door (…) moet als de sodemieter ook opgeruimd worden voordat oom agent langskomt. (…) maar het moet zo snel mogelijk natuurlijk weg. (…) alleen de inhoud hebben ze weggehaald en de rest hebben ze netjes de deur weer dicht gedaan maar voordat eh de rest er uh weet van krijgt moet ik natuurlijk wel eh [5] ;
26 januari 2017: “ [medeverdachte 2] : dat moet je niet hebben, dus dan zet ik daar wel het meubilair en die zwarte dingen bij jou als dat kan (…) [medeverdachte 2] : kijk daar zit voor de rest geen geur aan ofzo.” [6]
27 januari 2017: [medeverdachte 3] vraagt aan [medeverdachte 4] of het nu wel uitkomt met daglicht, buren en dingen. [medeverdachte 4] zegt dat het ook vanavond kan. [medeverdachte 3] zegt tegen [medeverdachte 4] dat hij het het liefste nu doet maar dat [medeverdachte 4] het maar moet bepalen omdat mensen er misschien zicht op hebben. [medeverdachte 4] zegt dat het beter is om het te doen als het wat donkerder is. [7] ;
8 maart 2017: “ [medeverdachte 2] ; ik zit daar met mn buren en mn gezicht dat ik niet gezien wil worden” [8] ;
29 maart 2017: [medeverdachte 3] zegt dat het ff spoed was omdat hij een busje van oom agent voor de deur staan. (…) [medeverdachte 3] dacht ik moet ff een onbekende hebben die de buren niet kennen om ff langs te rijden. [9]
Op 29 maart 2017 werd door de politie binnengetreden in de woning bij het adres [adres 2] te [plaats 1] . In de werkplaats/loods achter deze woning, bleek een in werking zijnde hennepkwekerij met in totaal 100 hennepplanten aanwezig te zijn. [10] Daarnaast trof de politie in de loods verschillende hennepgerelateerde goederen aan. [11] De verbalisanten constateren op basis van de uiterlijke kenmerken, kleur, vorm en herkenbare geur dat de planten hennepplanten betroffen. Uit een representatieve bemonstering van deze planten is een positieve reactie, indicatief voor hennep of THC, voortgekomen. [12]
Kort na de ontruiming meldde verdachte zich bij de politie en deelde hij daar mede dat hij eigenaar was van voornoemd pand. Nadat hem de cautie werd medegedeeld, verklaarde hij dat hij nergens vanaf wist en dat hij de woning verhuurd zou hebben. [13]
Op 29 maart 2017 heeft [medewerker Stedin] namens Stedin aangifte gedaan van de diefstal van stroom en deze aangifte onderbouwd met een Rapportage Diefstal Energie, waarin wordt omschreven dat de zegel van de meterkast in de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] is verbroken en dat er een illegale aansluiting was bijgeplaatst en aangesloten, waardoor Stedin Netbeheer BV nadeel heeft geleden door een niet-geregistreerd elektriciteitsverbruik. [14]
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
De rechtbank stelt vast dat er een in werking zijnde hennepkwekerij in de woning van verdachte is aangetroffen. Daarnaast heeft verdachte telefoon- en sms-contact gehad met de medeverdachte, waarin zij bespreken dat er meegeluisterd wordt, dat verdachte bezoek heeft gehad van boevengilde, dat er opgeruimd moet worden voordat politie langskomt, dat het vervoeren van goederen (door de verdachte “meubilair” genoemd) moet plaatsvinden als het donker is en als niemand kan meekijken en dat er een geur zit aan het “meubilair”. Deze gesprekken in ‘gesluierd taalgebruik’, in combinatie met de aangetroffen hennepkwekerij, wijzen zodanig op betrokkenheid van verdachte bij de aan hem onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten dat van hem enige verklaring mag worden verlangd. Verdachte heeft kort na de ontdekking van de kwekerij bij de politie gesteld dat hij de woning heeft verhuurd en vervolgens heeft hij zich bij zijn politieverhoor op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft zijn raadsman namens verdachte een brief overgelegd, waarin verdachte stelt dat hij vanaf eind 2016 tot en met maart 2017 nagenoeg constant thuis was (op een ander adres) om voor zijn gezin te zorgen en dat de woning in die periode verbouwd werd. Verdachte heeft derhalve wisselende verklaringen afgelegd en daarnaast geeft hij geen uitleg over het telefoonverkeer dat verdachte heeft gevoerd met de medeverdachte. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd ten aanzien van de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij.
De stelling van de verdediging dat het gegeven dat verdachte eigenaar is van de loods waar de kwekerij is aangetroffen het enige bewijsmiddel vormt, wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Daarnaast sluit de mogelijkheid dat er tijdens de ten laste gelegde periode bouwbedrijven werkten in de woning van verdachte geenszins de mogelijkheid uit dat er op hetzelfde moment een hennepkwekerij in werking was in de loods, behorende bij de woning.
Gelet op voornoemde omstandigheden, acht de rechtbank het scenario dat terwijl verdachte eigenaar is van de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] , een willekeurige derde een hennepkwekerij exploiteerde in de loods van voornoemd adres, hoogst onaannemelijk. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Medeplegen
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vast dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander en derhalve van medeplegen door verdachte. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van deze feiten dan ook vrijspreken van het onderdeel ‘tezamen en in vereniging’.
Pleegperiode
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vast dat uit het procesdossier onvoldoende is gebleken vanaf welke datum de hennepkwekerij is geïnstalleerd in de loods behorende bij het adres [adres 2] te [plaats 1] of wat de groeifase van de aangetroffen plantjes was. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , is enkel gebleken dat op 29 maart 2017 op voornoemd adres een hennepkwekerij met 100 hennepplanten in werking was.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Onder 1 primair
Op 29 maart 2017 te [plaats 1] , opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van in totaal 100 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Onder 2 primair
Op 29 maart 2017 te [plaats 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een meterkast (in het pand aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin, waarbij verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 3 is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. het onder 1 primair ten laste gelegde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
T.a.v. het onder 2 primair ten laste gelegde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 70 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 35 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten. Dit is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Het exploiteren van hennepkwekerijen waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en waarbij de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, leveren (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet of onvoldoende bekommerd.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de documentatie van verdachte van 20 augustus 2019, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en houdt rekening met de omstandigheid dat zij tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde concludeert en daarom zal afwijken van de door de officier van justitie gevorderde straf. Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de ouderdom van de zaak.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 3 en 11 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2019.
Mr. J. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2017 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 100 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 8 maart 2017 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 100 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 8 maart 2017 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2016 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een meterkast (in het pand aan de [adres 2] ) heeft
weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 28 december 2016 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een meterkast (in een pand aan de [adres 2] ) heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn mededaders en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of de/het
weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 28 december 2016 tot en met 29 maart 2017 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) voornoemd pand voor de diefstal van die voornoemde goed(eren) ter beschikking te stellen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3:
hij op of omstreeks 8 maart 2017 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
- 24, althans een of meer assimilatielamp(en) en/of
- 4, althans een of meer schakelbord(en) en/of
- 25, althans een of meer transformator(en) en/of
- 24, althans een of meer armatu(u)r(en) en/of
- 5, althans een of meer koolstoffilter(s) en/of
- 18, althans een of meer (ongeopende) fles(sen) voedingsmiddelen en/of
- 1 dompelpomp en/of
- 1 waterton en/of
- 29, althans een of meer ventilator(en) en/of
- 2, althans een of meer kachel(s) en/of
- 3, althans hygro-ph/ec- en/of thermo-meter en/of
- 1 kweektent en/of
- 6, althans een of meer slakkenhui(s)(zen) en/of
- 100, althans een of meer (gevuld met potgrond) kunststof pot(ten) en/of
- 2, althans een of meer sealappara(a)t(en) en/of
- 8, althans een of meer luchtbevochter(s),
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
( art 11a Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 oktober 2017, genummerd PL0900-2017252470, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 193. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 5.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 74.
4.Bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen, pagina 77.
5.Bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen, pagina 80.
6.Bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen, pagina 84.
7.Bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen, pagina 87.
8.Bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen, pagina 96.
9.Bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen, pagina 100.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 6.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 6 tot en met 8.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 8.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 9.
14.Een proces-verbaal van aangifte van [medewerker Stedin] namens Stedin, pagina 11.