4.3.1De bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 9 april 2017, omstreeks 21.30 uur reed ik in een personenauto van het merk Citroën over de Brailledreef te Utrecht. Ik reed toen in de richting van de Kardinaal de Jongweg. Op de kruising van de Brailledreef met de Zamenhofdreef kwam ik in botsing met een van rechts komende fietsster. Ik reed toen ik deze kruising op reed op de linkerbaan voor rechtdoor. Deze fietsster bleek later [slachtoffer] .
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 20 juni 2017 voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik wil graag een verklaring van je opnemen in verband met de aanrijding die op 9 april 2017 heeft plaatsgevonden op de Brailledreef te Utrecht.
V= vraag verbalisant
A= antwoord betrokkene
A: (…) Ik weet nog dat ik op de kruising van de Brailledreef met de Zamenhofdreef kwam en dat ik op de Brailledreef over moest steken (…)
V: wat is je letsel als gevolg van deze aanrijding?
A: Ik heb hoofdletsel opgelopen, dit bestaat uit een hersenkneuzing en een bloedschilfer in mijn hersenen (…). Ook heb ik een dubbele beenbreuk opgelopen in mijn onderbeen.
Een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] voor zover hier van belang en zakelijke weergegeven inhoudende:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] (…)
Uitwendig waargenomen letsel: gebroken been met wondje
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed): open fractuur onderbeen links geopereerd, longkneuzing, kleine bloeding in het hoofd.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 9 april 2017.
Het proces-verbaal verkeersongevalanalyse voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op zondag 9 april 2017, omstreeks 21.36 heeft op het kruispunt gevormd door de Brailledreef en de Zamenhofdreef, gelegen in de bebouwde kom van Utrecht, een aanrijding plaatsgevonden, waarbij een Citroën Saxo personenauto, hierna te noemen voertuig 2, tegen een fietsster, hierna te noemen voertuig 1 is gebotst.
De bestuurder van voertuig 2 bereed de rijbaan van de Brailledreef, komende uit de richting van de Einsteindreef en gaande in de richting van de Kardinaal de Jongweg. De bestuurster van voertuig 1 bereed het fietspad/bromfietspad behorende tot de Brailledreef, komende uit de richting van de Einsteindreef en gaande in de richting van de Kardinaal de Jongweg en wilde bij voornoemd kruispunt de rijbaan van de Brailledreef oversteken (…).Ter plaatse was een fietsoversteek gerealiseerd (…).
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse (de rechtbank begrijpt: op de rijbaan voor personenauto’s) toegestane maximumsnelheid 50 km/h. (…) De rijbaan was voorzien van drie voorsorteervakken, waarvan twee voor rechtdoorgaand verkeer en een links daarnaast gelegen voorsorteervak voor linksafslaand verkeer. (…) . Het verkeer op het genoemde kruispunt werd door middel van een verkeersregelinstallatie geregeld.(…) In de rijrichting, die voertuig 2 vlak voor het ongeval gehad moet hebben zagen wij op het wegdek van de linker rijstrook voor rechtdoorgaand verkeer een recent spoor, met de uiterlijke kenmerken van een remblokkeerspoor, bestaande uit 2 parallel aan elkaar afgetekende sporen.
Het proces-verbaal ‘onderzoek plaats delict werking van verkeersregelinstallaties’ voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 9 april 2017, omstreeks 21.37 uur, had op het kruispunt van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen de Brailledreef en de Zamenhofdreef te Utrecht (…) een verkeersongeval plaatsgevonden. (…) Het betreffende kruispunt werd ten tijde van het verkeersongeval geregeld door een verkeersregelinstallatie (VRI).(…) De bestuurder van de personenauto had gereden over de linker voorsorteerstrook voor rechtdoorgaand verkeer, komende uit de richting van de Einsteindreef, gaande in de richting van de Kardinaal de Jongweg. Ik zag op de verkeerslantaarns boven de weg dat daarop de nummers 8.1 en 8.2 waren aangebracht. Daaruit maakte ik op dat de door bestuurder van de personenauto gevolgde rijrichting in de verkeerslichtenregeling was opgenomen als richting 8.(…) De bestuurder van de fiets had gereden over de fietsoversteekplaats van de Brailledreef, gaande in de richting van Zamenhofdreef. Ik zag op de verkeerslantaarn rechts naast het fietspad, dat het nummer 86.1 was aangebracht. Daaruit maakte ik op dat de bestuurder van de fiets had gereden over richting 86.(…) Ik zag dat de detectielussen op het kruispunt in de toplaag van het wegdek waren aangebracht. De ligging van de detectielussen werd met behulp van landmeetapparatuur ingemeten. Tijdens het onderzoek aan het verkeersregeltoestel, stelde ik vast dat de detectielussen voor de rijstrook waarop de bestuurder van de personenauto reed, als volgt waren genummerd (van veraf tot aan de stopstreep):
Detectielus Aanvang (afstand tot stopstreep in m) Lengte lus (in m)
D8.10 ± 62,3 m ± 5,0 m
D8.8 ± 44,4 m ±19,7 m
D8.6 ± 18,8 m ± 1,0 m
D8.4 ± 15,8 m ± 1,0 m
D8.2 ± 3,5 m ± 1,0 m
Het proces-verbaal ‘analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een verkeersregelinstallatie’ voor zover hier van belang en zakelijke weergegeven inhoudende:
Naar aanleiding van een verkeersongeval op het kruispunt van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen de Brailledreef en de Zamenhofdreef te Utrecht, werd door mij een onderzoek ingesteld naar de werking van de verkeersregelinstallatie (VRI) op de plaats delict ten tijde van het verkeersongeval.(…) De getuige [getuige 1] verklaarde dat zij op de linker rijstrook reed toen zij het ongeval voor zich zag gebeuren. Zij stopte direct voor de fietser die voor haar op de linker rijstrook lag. Zij heeft daarbij haar auto stil laten staan op de linker rijstrook voor de stopstreep en is uitgestapt.(…) Tijdens het PD-onderzoek werd (…) vastgesteld dat de verkeersregelinstallatie op het kruispunt k075 een voertuigafhankelijke verkeerslichtenregeling betrof. Het verkeersregeltoestel stond ten tijde van het onderzoek in de regeltoestand “regelen”. Uit de verklaringen van de betrokkenen en getuigen, bleek dat de verkeersregelinstallatie kennelijk aan het regelen was op het moment van het ongeval. Ook uit de analyse van de logbestanden, bleek dat de verkeersregelinstallatie aan het regelen was ten tijde van het ongeval.(…) Tijdens het PD-onderzoek was vastgesteld (onder andere op basis van de aangetroffen rem/blokkeersporen) dat de bestuurder van de Citroën had gereden over de linker voorsorteerstrook voor rechtdoorgaand verkeer (…). De bestuurder van de fiets had gereden over het fietspad dat langs de Brailledreef lag en was haaks de rijbaan van de Brailledreef overgestoken in de richting van de Zamenhofdreef. (…) In de onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt wat de nummer van de rijrichtingen, detectoren en eventuele andere elementen was: (…)
Rijrichting Tekening Faselog
Linker rijstrook voor rechtdoorgaand verkeer dl8.2 d082
dl8.4 d084
dl8.6 d086
dl8.8 d088
dl8.10 d0810
(…) Uit de algemene mutatie van het ongeval in de Basis Voorziening Handhaving (BHV), bleek dat de melding door het Operationeel Centrum Utrecht was geregistreerd om 21.37 uur. (…) (….) ik ben voor 21.38.00 uur gaan zoeken in de logbestanden. (…) De detectielus d082 betrof de koplus van de linkerrijstrook van richting 8. (…) In het faselog zag ik dat detector d082 vanaf het tijdstip 21.35.42 continu bezet bleef. Ik zag dat de bijbehorende richting daarna meerdere keren een groen lampsignaal kreeg, maar dat deze detector onveranderd bleef tot 22.14.09 uur. Tevens zag ik in het faselog dat dit voertuig de opvolgende detectoren d0810, d088, d086 en d084 tijdens een groenfase had geactiveerd en gedeactiveerd om vervolgens stil te gaan staan op d082. De wijze van naderen van het kruispunt en de doorlopende bezetting van de koplus, komen overeen met de verklaring van getuig [getuige 1] , welke verklaarde haar voertuig na het ongeval stilgezet te hebben ter hoogte van de stopstreep.(…) Tevens volgt hieruit dat het ongeval vrijwel zeker ontstaan moet zijn met het laatste voertuig dat voor getuige [getuige 1] had gereden over de linker voorsorteerstrook, daar waren tijdens het PD-onderzoek namelijk duidelijke rem-blokkeersporen van de Citroën aangetroffen. In het faselog zag ik dat het laatste voertuig dat vóór getuige [getuige 1] uit had gereden, ongeveer 15,2 seconden eerder dan [getuige 1] , een detectorregistratie op de dectielus d0810 veroorzaakte. Vervolgens zag ik dat dit betreffende voertuig ook de opvolgende detectielussen activeerde en deactiveerde en zag ik dat dit voertuig de koplus (d082) activeerde en deactiveerde tijdens de roodfase. Een dergelijke activatie en deactivatie van de koplus tijdens de roodfase, kan gezien worden als een rood licht negatie door de bestuurder van dat betreffende voertuig.(…) De pop-ups van de roodfase van richting 8 en de detectorregistraties van het voortuig dat voor getuige [getuige 1] door rood reed (…) zijn hierna weergegeven. Uit de pop-ups blijkt dat om 21.35.18.6 uur een rood lampsignaal werd gegeven voor richting 8. De koplus d082 bleek door het betreffende voertuig geactiveerd te zijn om 21.35.24.4 uur en gedeactiveerd om 21.35.24.7 uur (…). Het betreffende voertuig passeerde derhalve de stopstreep terwijl richting 8 tussen de 5,8 en 6,1 seconden was (de rechtbank begrijpt: rood licht uitstraalde).Nagenoeg gelijktijdig met de rood licht negatie op richting 8, was er een detectorregistratie zichtbaar op de detectielus d861 waarbij een voertuig de stopstreep passeerde terwijl er een groen lampsignaal werd afgegeven voor richting 86, zijnde de rijrichting van de bij het ongeval betrokken fietser.(…) Uit de voorgaande analyse bleek mij dat (…) de detectorregistraties op richting 86 zijn veroorzaakt door de bestuurder van de fiets. (…) De bestuurder van de Citroën passeerde de stopstreep, terwijl de verkeerslichten voor die richting minimaal 5,8 seconden rood licht uitstraalden. De bestuurden van de fiets passeerde de stopstreek, terwijl de verkeerslichten voor die richting minimaal 1,6 seconden groen licht uitstraalden. (…) Onderzoek door Politie Midden-Nederland in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut heeft aangetoond dat het mogelijk is om betrouwbare snelheidsberekeningen te maken op basis van logbestanden.(…) Bij deze berekening is gebruik gemaakt van de afstanden tussen de punten van detectie (…). Uit deze berekening bleek dat de bestuurder van de Citroën, voorafgaand aan de door hem ingezette noodremming, het kruispunt was genaderd, met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 78 km/h en 89 km/h (…).
4.3.2Overwegingen van de rechtbank
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen komen, is onder meer vereist dat verdachte schuld heeft aan een aanrijding, in die zin dat hij – zoals ten laste is gelegd – zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet kan reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat is strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Aan de hand van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank – kort gezegd de volgende feiten en omstandigheden vast:
- verdachte heeft met een door hem bestuurde personenauto een rood verkeerslicht genegeerd en is kort hierna in botsing gekomen met een overstekende fietsster;
- verdachte reed met een veel te hoge snelheid, namelijk in ieder geval meer dan 28 km/h te hard op een plaats waar 50 km/h was toegestaan;
- ten tijde van het ongeval was het donker en verdachte had door een andere auto, die rechts voor verdachte en op korte afstand van de verkeerslichten reed dan wel stond (getuige [getuige 2] ), geen vrij zicht op de gehele kruising.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het ongeval, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen aan verdachtes schuld te wijten is. Met betrekking tot de mate van schuld is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte gekwalificeerd dient te worden als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Het verweer van de raadsman dat verdachte door groen is gereden vindt zijn weerlegging in de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het verrichten van contra-expertise wijst de rechtbank af omdat zij dit gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen niet noodzakelijk acht.