ECLI:NL:RBMNE:2019:736

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
474377 / HA RK 19-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in verkeersboetezaak

Op 22 februari 2019 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Lelystad, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. de Nekker. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. N.E.M. Kranenbroek, de behandelend kantonrechter in een verkeersboetezaak. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat deze ten onrechte een machtiging verlangde die niet overeenkwam met de naam van de verzoeker, terwijl van de gemachtigde van de officier van justitie geen machtiging werd verlangd. De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van de verzoeker en de gewraakte rechter beoordeeld. De wrakingskamer concludeerde dat de door de verzoeker aangevoerde gronden voor wraking geen blijk gaven van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 474377 / HA RK 19-18
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 22 februari 2019
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. R. de Nekker BEd van Zaakrecht te Heerenveen,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 23 januari 2019;
  • de schriftelijke reactie van 1 februari 2019 van mr. N.E.M. Kranenbroek;
  • de fax van 8 februari 2019 van verzoeker.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 8 februari 2019 behandeld door de meervoudige kamer
voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Verzoeker, mr. Kranenbroek en (de vertegenwoordiger van) de officier van justitie zijn met kennisgeving niet verschenen.
1.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Kranenbroek als behandelend kantonrechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met zaaksnummer 7313988 MM VERZ 18-951 en CJIB-nummer [CJIB-nummer].
2.2.
Aan het wrakingsverzoek legt verzoeker ten grondslag dat de rechter het door verzoeker ingediende beroep tegen de opgelegde verkeersboete tegen elke prijs niet‑ontvankelijk wil verklaren. Deze (schijn van) vooringenomenheid blijkt uit de omstandigheid:
  • dat de rechter ten onrechte een verzoek tot machtiging verlangt, stellende dat de op de machtiging voorkomende handtekening niet zou overeenkomen met de naam van verzoeker;
  • dat, anders dan bij verzoeker, van de gemachtigde van de officier van justitie, zijnde heer [A] van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM), geen machtiging wordt verlangd.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In het vervolg van deze beslissing zal nader op haar schriftelijke reactie worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 24 december 2018 in de onder 2.1 bedoelde zaak (op 22 januari 2019 aan verzoeker toegezonden) staat onder meer:
“Gemachtigde heeft om een nadere termijn verzocht voor het aanvullen van de gronden en om een afschrift van het dossier. Daarnaast verzoekt gemachtigde om toekenning van proceskostenvergoeding.
Tevens heeft de rechtbank geconstateerd dat een geldige machtiging ontbreekt in het dossier. De ondertekening ( [naam] ) op de aanwezige machtiging in het dossier komt niet overeen met de naam van betrokkene. Ook is gebleken dat het initiële beroepschrift is ingediend door [B] . Ook daarvan blijkt geen geldige machtiging in het dossier aanwezig.
Gemachtigde wordt in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen een termijn van
4 weken na verzending van dit proces-verbaalvoor een schriftelijke aanvulling van de gronden zorg te dragen evenals een geldige machtiging, bij gebreke waarvan het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De kantonrechter bepaalt dat de zaak voor de duur van drie maanden wordt aangehouden en dat gemachtigde wordt opgeroepen tegen het tijdstip waarop met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
3.4.
Indien een rechter twijfels heeft over de geldigheid van een in een procedure overgelegde machtiging hoort het bij de behoorlijke uitoefening van de taken van een rechter om dit aan de orde te stellen. Dit is op de zitting van 24 december 2018 ook gebeurd.
3.5.
De rechter heeft in haar verweerschrift de gronden aangegeven waarom zij van oordeel was dat de vraag over de legitimiteit van de machtiging noodzakelijk was. Aanleiding voor de rechter was het feit dat de door verzoeker verstrekte machtiging is ondertekend door ‘ [naam] .’ en het initiële beroepschrift is ingediend door [B] . Om ‘een en ander voor eens en voor altijd helder te krijgen’ is er ter zitting van 24 december 2018 gevraagd om een machtiging.
3.6.
De wrakingskamer stelt vast dat in het dossier van de rechter geen andere informatie aanwezig is dan de hiervoor bedoelde machtiging, en dat zich daarin niet de door verzoeker in de wrakingsprocedure overgelegde kopie van zijn legitimatiebewijs bevindt.
3.7.
Dat de rechter, zoals door verzoeker is gesteld, erop uit is het door verzoeker ingestelde beroep tegen elke prijs niet-ontvankelijk te verklaren, is geenszins aannemelijk. Als de rechter dit had gewild, dan had zij dit na de zitting van 24 december 2018 gedaan en was verzoeker niet de gelegenheid geboden de twijfel omtrent de geldigheid van de machtiging weg te nemen. Daarnaast geldt dat het verzoek van verzoeker om een schriftelijke aanvulling van de gronden in te dienen ook is toegewezen. De omstandigheid dat de rechter op de zitting van 24 december 2018 gelegenheid bood om een geldige machtiging over te leggen, is dan ook geen uiting van (schijn van) vooringenomenheid jegens verzoeker.
3.8.
De omstandigheid dat bij twijfel over de geldigheid van de machtiging gelegenheid geboden wordt om een geldige machtiging over te leggen, betekent niet dat er sprake is van (schijn van) vooringenomenheid indien niet ook van de vertegenwoordiger van de andere partij verlangd wordt een volmacht over te leggen. Gesteld noch gebleken is namelijk dat de rechter twijfelde over de bevoegdheid van de zittingsvertegenwoordiger van het CVOM.
3.9.
De slotsom is dat de door verzoeker genoemde twee gronden voor wraking, ook in onderling verband en samenhang beschouwd, geen blijk geven van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker. Het verzoek dient dan ook ongegrond te worden verklaard

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaksnummer 7313988 MM VERZ 18‑951 en CJIB-nummer [CJIB-nummer], dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. G.J.J.M. Essink als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.