4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is de vraag of verdachte één van de twee personen is die betrokken is bij de ten laste gelegde geweldshandelingen. Verdachte ontkent immers dat hij de persoon is op de camerabeelden en stelt dat hij niet in Zeist is geweest, maar ten tijde van het ten laste gelegde in de woning van één van zijn broers in Soesterberg was.
Op grond van na te noemen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de persoon op de beelden is die in het proces-verbaal bevindingen van het uitlezen van de camerabeelden van de openbare weg als verdachte 2 wordt aangemerkt. Verdachte wordt door vijf verbalisanten vanaf de camerabeelden herkend. De beelden van eetgelegenheid [eetgelegenheid] van vlak voor het incident zijn scherp en deze beelden in combinatie met de beelden op straat maken dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de gemotiveerde herkenningen door voornoemde verbalisanten. De rechtbank hecht mede daarom weinig waarde aan de verklaring van verdachte dat hij niet in Zeist en ook niet in eetgelegenheid [eetgelegenheid] is geweest, temeer omdat er geen personen zijn die kunnen verklaren dat verdachte daadwerkelijk in de woning van zijn broer was ten tijde van het ten laste gelegde.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de persoon op de beelden is komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het ten laste gelegde.
Vrijspraak primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair (medeplegen poging doodslag) en subsidiair (medeplegen zware mishandeling) ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vrijspraak medeplegen van poging tot doodslag
Uit het dossier (waaronder de camerabeelden) en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende naar voren gekomen dat verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om het slachtoffer van het leven te beroven. Hoewel op basis van de bewijsmiddelen bewezen geacht kan worden dat verdachte en de medeverdachte het slachtoffer meermalen met kracht tegen het gezicht hebben geslagen en tegen het lichaam en in de richting van het hoofd hebben geschopt – ook toen het slachtoffer al op de grond lag – bevat het dossier onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat door bovengenoemd handelen naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestond op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat voor de bewezenverklaring van een poging tot doodslag tenminste moet worden bewezen dat sprake is van één of meerdere trappen of schoppen tegen het hoofd of gezicht van het slachtoffer. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte – terwijl het slachtoffer op de grond ligt – met kracht richting de linkerkant van het hoofd van het slachtoffer schopt. Niet is te zien dat hij het hoofd met deze schop raakt. Getuige [getuige] verklaart dat zij heeft gezien dat er tegen het hoofd van het slachtoffer werd getrapt. De rechtbank schat aan de hand van de beelden dat deze getuige op ongeveer acht meter afstand stond en dat de medeverdachte in haar gezichtsveld staat op het moment dat verdachte richting het hoofd schopt. Mede daardoor is niet met zekerheid vaststellen dat deze getuige kon zien en heeft gezien dat het slachtoffer door dit schoppen tegen het hoofd is geraakt. Daarbij komt dat het letsel van het slachtoffer met name aan de rechterkant van zijn gezicht zit en niet aan de linkerkant (de kant in welke richting de medeverdachte schopte). De rechtbank is daarom van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer is geschopt en zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Vrijspraak medeplegen van zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van het slachtoffer, hoewel ernstig, niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier volgt dat het slachtoffer als gevolg van het feit verwondingen aan zijn gezicht en een zware hersenschudding met traumatisch bloed in zijn hersenen heeft opgelopen. Het slachtoffer mocht het ziekenhuis na enkele dagen verlaten en operatief ingrijpen was niet nodig. Langdurig of blijvend letsel voor het slachtoffer is niet komen vast te staan.
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 1 september 2019:
Afgelopen nacht ben ik mishandeld nadat ik in de kroeg [kroeg] in [woonplaats] ben geweest. Ik ben naar mijn scooter gelopen. Vlakbij de scooter stonden drie of vier Marokkanen. (…) Het werd een soort discussie met hen. Ik bemerkte dat een van de jongens op een gegeven moment wat dreigender werd. Vanaf dat moment weet ik niets meer. Ik denk dat ik toen naar achteren ben geslagen of geschopt. Ik ben blijkbaar op de grond terecht gekomen. Als gevolg van de klappen of schoppen heb ik nu een bloeding bij mijn hersenen en een gekneusde rib. Verder heb ik op meerdere plaatsen blauwe plekken en bloeduitstortingen.
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 2 september 2019 bekeek ik de camerabeelden die waren aangeleverd door cameratoezicht vanuit de politie. Het ging om de camera die hing op de openbare weg, namelijk de camera gericht op de Geiserlaan met de Steynlaan. Ik spoelde door naar het tijdstip waarop het incident begon, 02.58 uur. Ik zag dat voor café [café] gevestigd naast [kroeg] op de [adres] te [woonplaats] , een groepje met jongens stond. Ik zag tussen het groepje jongens de reeds aangehouden verdachte staan.
( de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] )Ik herkende hem aan zijn kleding signalement. Ik zag namelijk dat hij gekleed was in het lichtgekleurde colbert. Ik zal hem hierna verdachte 1 noemen. Ik zag dat er tussen het groepje jongens een jongen stond met een wit t-shirt aan. Ik zal hem hierna verdachte 2 noemen. Ik zag op de camerabeelden dat de aangever op een scooter zat. Ik zag dat er 3 jongens om hem heen stonden, waaronder verdachte 1 en verdachte 2.Ik zag ook dat verdachte 1 heel dicht tegen de aangever aan ging staan. Ik zag dat verdachte 2 om de aangever heen liep. Ik zag dat verdachte 1 nu aan een kant stond, verdachte 2 aan de andere kant stond. Ik zag dat verdachte 2 de groep inliep en iets naar achter liep. Ik zag dat hij wees met zijn vinger in de richting van de aangever. Ik zag dat hij iets verder naar achteren liep een aanloop nam en zijn linkerbeen ophief en de aangever trapte ter hoogte van zijn borst. Ik zag dat de aangever hierdoor naar achteren schoot. Ik zag dat verdachte 1 op dat moment aan de zijkant van de aangever stond. Ik zag dat verdachte 1 nadat verdachte 2 hem die trap gaf vanaf de zijkant met zijn rechterhand sloeg tegen het gezicht van de aangever. Ik zag dat de aangever direct hierna van de verdachte 1 nog een vuistslag kreeg in zijn gezicht en tegelijkertijd trapte verdachte 2 de verdachte
(de rechtbank begrijpt: de aangever) nog een keer ter hoogte van zijn borst. Ik zag dat verdachte 2 de lantarenpaal vastpakte en zijn been hoog omhoog hief om de aangever te trappen. Ik zag dat de aangever hierna ten val kwam en op de grond lag. Nadat de aangever ten val kwam zag ik dat verdachte 2 zijn been uithaalt en de aangever trapt. Ik kon doordat er een boom in het beeld staat niet zien waar de trap de aangever raakte, maar ik kon wel zien dat dit op zijn bovenlichaam is. Ik zag dat verdachte 1 boven de aangever staat en zijn been beweegt richting de aangever. Ik zag dat verdachte 2 zijn rechterhand balde tot een vuist en deze omhoog hief. Ik zag dat hij uithaalde en de aangever tegen zijn gezicht sloeg. Ik zag dat verdachte 2 de aangever nog een trap gaf ter hoogte van zijn onderrug, terwijl de aangever nog op de grond lag.
Een proces-verbaal herkenning door opsporingsambtenaar:
Op 5 september 2019 zag ik een aandachtvestiging van WC Zeist, waarin
videobeelden werden getoond van een persoon en de volgende informatie werd gegeven:
Videobeelden van cameratoezicht op de Steynlaan
Videobeelden vanuit eetgelegenheid " [eetgelegenheid] ".
Ik herken de persoon op de videobeelden voor 100% als zijnde [verdachte] . Ik herken hem omdat ik hem veelvuldig heb gesproken tijdens mijn werkzaamheden in de incidentafhandeling. Tevens heb ik hem enkele maanden geleden nog aangehouden terzake rijden onder invloed van verdovende middelen. Ik herken hem aan de vorm van zijn gelaat, de vorm van zijn neus en zijn algehele uiterlijk.
Een proces-verbaal herkenning door opsporingsambtenaar:
Op 5 september 2019 zag ik een aandachtvestiging van Wijkteam ZBLW,
afdeling veel voorkomende criminaliteit, waarin videobeelden werden getoond van
personen en de volgende informatie werd gegeven:
In verband met een openlijk geweldpleging zoeken wij de identiteit van de persoon in het witte T-shirt voorzien van print, met een zwarte broek en zwarte schoenen met
witte zolen.
De persoon herken ik als: [verdachte] . Ik ben de wijkagent van [verdachte] , ik heb afgelopen jaar meerdere malen contact gehad met hem. Ik herken [verdachte] aan zijn loopje op de camera beelden van cameratoezicht. Op de beelden van grillroom [eetgelegenheid] herken ik [verdachte] ook nog aan zijn postuur gecombineerd met de ovale vorm van zijn gezicht met puntige kin, de naar buiten staande oren, de grote ogen en de wijze waarop zijn haar naar rechts gekamd is.
Een proces-verbaal herkenning door opsporingsambtenaar:
Ik zag dat de eerste videobeelden die aan mij werden getoond beelden waren van de
nieuw geplaatste camera's op de Steynlaan te Zeist.
Ik zag dat op de beelden een tweede manspersoon betrokken was bij de vechtpartij en eveneens fors geweld gebruikte. Ik zag dat deze manspersoon gekleed was in een wit T-shirt met opdruk en eerder uit horecagelegenheid [eetgelegenheid] kwam lopen. Ik herkende deze persoon onmiddellijk als [verdachte] . Dit doordat [verdachte] typerende vrijstaande oren heeft, vrijliggende ogen waardoor deze groot tonen en een tenger postuur met naar voren gerichte schouders. De beelden waren niet heel duidelijk maar doordat ik zeer bekend ben met zowel [verdachte] als [medeverdachte]
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] )kon ik beide heren herkennen. Toen ik de tweede set videobeelden bekeek zag ik dat dat dezelfde jongeman in het opvallende witte t-shirt met opdruk op de toonbank leunde. Ook hier herkende ik [verdachte] .
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangehaalde bewijsmiddelen en met name uit het proces-verbaal van het uitkijken van de camerabeelden blijkt van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte dat sprake is van medeplegen. Dit betekent dat de gepleegde geweldshandelingen zowel aan verdachte als diens medeverdachte kunnen worden toegerekend.
Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat beide verdachten met het slachtoffer in discussie zijn en dat de gemoederen steeds hoger oplopen. Medeverdachte gaat steeds dicht tegen het slachtoffer aan staan en verdachte loopt op dat moment om het slachtoffer heen waardoor het slachtoffer geen kant mee rop kan. Het geweld begint doordat de verdachte een harde trap tegen de borst van het slachtoffer geeft. Meteen daarna geeft de medeverdachte het slachtoffer twee harde vuistslagen en bijna tegelijkertijd trapt verdachte het slachtoffer nog een keer, waardoor het slachtoffer ten val komt. Ook als aan het slachtoffer op de grond ligt plegen zowel verdachte als medeverdachte nog geweldshandelingen.
De rechtbank concludeert dan ook dat gelet op de aanleiding, waarbij beide verdachten betrokken waren, het korte tijdsverloop waarin het geweld heeft plaatsgevonden en de vaststelling dat beide verdachten zowel tegelijkertijd als om-en-om geweldshandelingen uitvoeren, het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank is verder van oordeel dat het door meer personen met kracht slaan/stompen tegen het hoofd en schoppen/trappen tegen het lichaam van een persoon, deels terwijl deze persoon op de grond ligt – gelet op de voorzienbare mogelijke ernstige gevolgen hiervan – een poging tot zware mishandeling oplevert. Daaraan doet niet af dat het letsel in concrete gevallen Uiteindelijk soms niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en zijn medeverdachte in de onderhavige zaak zonder meer volgt, dat bij beiden het opzet op het medeplegen van poging tot zware mishandeling aanwezig was.
Conclusie
Op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.