Deze uitspraak betreft het verzet dat de opposant heeft ingediend tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 februari 2020. In die uitspraak werd het beroep van de opposant tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 7 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet was betaald. De opposant, die lijdt aan insulineafhankelijke diabetes, stelt dat zijn gezondheidsproblemen de reden zijn voor het niet tijdig betalen van het griffierecht. Hij heeft geen verzoek gedaan om te worden gehoord.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 februari 2020 geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was. Dit is toegestaan op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het verzet beoordeelt de rechtbank of deze eerdere beslissing terecht was. De rechtbank kijkt nog niet naar de inhoud van het beroep zelf, maar naar de vraag of de eerdere uitspraak terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
De rechtbank concludeert dat de gezondheidsproblemen van de opposant niet voldoende zijn om af te wijken van de strenge regels omtrent het griffierecht. De rechtbank benadrukt dat de regels voor het betalen van het griffierecht voor iedereen gelijk moeten zijn en dat alleen in zeer bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de termijnen. De rechtbank oordeelt dat de opposant niet kan worden vrijgesteld van het niet tijdig betalen van het griffierecht, ook al wordt hij bijgestaan door een advocaat.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak van 7 februari 2020 in stand. Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.