In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2020 uitspraak gedaan over de tijdelijke sluiting van een eethuis in Amersfoort. De sluiting, die op 15 januari 2019 inging, was het gevolg van een beschieting van het pand op 10 januari 2019. De burgemeester van Amersfoort had besloten het eethuis voor drie maanden te sluiten, omdat de beschieting een ernstig gevaar voor de openbare orde en veiligheid vormde. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot deze sluiting had kunnen besluiten, gezien de ernst van de situatie en het risico op herhaling van geweld. De rechtbank vond de duur van de sluiting niet onevenredig, ondanks de persoonlijke belangen van de eigenaar van het eethuis. De rechtbank oordeelde ook dat de burgemeester in redelijkheid de sluiting elf dagen voor het verstrijken van de drie maanden had kunnen opheffen, op basis van nieuwe informatie van de politie.
Daarnaast had de eiser verzocht om nadeelcompensatie voor de financiële schade die hij als gevolg van de sluiting had geleden. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van dit verzoek door de burgemeester onvoldoende gemotiveerd was, maar dat de eiser niet kon aantonen dat de schade het gevolg was van de sluiting. Daarom bleef de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie in stand. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de sluiting ongegrond, maar het beroep tegen de afwijzing van de nadeelcompensatie gedeeltelijk gegrond, omdat de motivering ontbrak. De rechtbank veroordeelde de burgemeester tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.