In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2020 uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van besluiten met betrekking tot een Drank- en Horecawet-vergunning (DHW-vergunning) en een vrijstelling van een exploitatievergunning. Eiser, de burgemeester van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 8 april 2019, waarin het bezwaar van eiser deels gegrond werd verklaard, maar de eerdere besluitvorming in stand werd gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser belanghebbende is, gezien zijn nabijheid tot het betrokken pand.
De rechtbank heeft vervolgens de verleende DHW-vergunning en de vrijstelling van de exploitatievergunning beoordeeld. Het oordeel was dat de DHW-vergunning niet in stand kan blijven, omdat de vergunning aanvankelijk was verleend aan een paracommerciële instelling, terwijl de aanvraag nu door een BV was ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de juiste procedure niet was gevolgd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrijstelling van de exploitatievergunning niet kan standhouden, omdat deze in strijd is met de geldende beheersverordening.
De rechtbank heeft verweerder de kans gegeven om de gebreken in de besluitvorming te herstellen en heeft bepaald dat binnen drie maanden een nieuw besluit moet worden genomen. Tevens is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en is verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.