ECLI:NL:RBMNE:2020:1824

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
UTR 19/1506
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging indicatie voor Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging en niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiseres had in 2016 een indicatie gekregen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), maar deze indicatie werd in 2018 ingetrokken. Eiseres ontving een nieuwe indicatie voor Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging, maar deze werd na drie maanden beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het CIZ verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 februari 2020 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en familieleden. De rechtbank heeft onderzocht of eiseres voldoende procesbelang had bij de beoordeling van haar beroep, gezien het feit dat er inmiddels een nieuwe aanvraag voor zorg was ingediend en afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen procesbelang was, omdat de indicatie reeds was verstreken en er geen verzoek om schadevergoeding was gedaan. Bovendien ontving eiseres inmiddels andere zorgvoorzieningen.

De rechtbank heeft daarom het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet toekwam aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. De uitspraak is gedaan door rechter S.G.M. Buys, in aanwezigheid van griffier T. van Ekris. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1506

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder

(gemachtigde: mr. S. Kersius van Bussel).

Procesverloop

In het besluit van 4 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit van 12 mei 2016, waarmee eiseres aanspraak kon maken op zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), ingetrokken. Verweerder heeft aan eiseres met ingang van 4 juli 2018 een indicatie voor Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging afgegeven voor de duur van drie maanden. Met ingang van 4 oktober 2018 wordt alle zorg beëindigd.
In het besluit van 27 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door twee kleindochters en tolk M. Kordez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1.1
In het besluit van 12 mei 2016 is aan eiseres een indicatie afgegeven voor het zorgprofiel ‘Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging’ omdat er een noodzaak tot 24 uur zorg per dag in de nabijheid als bedoeld in de Wlz bestond. Deze indicatie is voor onbepaalde tijd afgegeven omdat eiseres blijvend is aangewezen op langdurige intensieve zorg. In de brief van 22 januari 2018 is eiseres medegedeeld dat er een ambtshalve herindicatie onderzoek gaat plaatsvinden. In het kader van dat onderzoek heeft eiseres een machtiging ondertekend zodat verweerder informatie kon opvragen bij de huisarts en specialisten. Ook is [A] (onderzoeker) op 11 mei 2018 op huisbezoek geweest bij eiseres. Verweerder heeft daarna het rapport Centrum indictiestelling zorg van 27 juli 2018 opgesteld en het primaire en bestreden besluit genomen.
1.2
Op 16 mei 2019 – het moment dat al beroep was ingesteld tegen het bestreden besluit - is namens eiseres een nieuwe aanvraag voor zorg op grond van de Wlz ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft op 4 juni 2019 een huisbezoek plaatsgevonden en heeft verweerder onderzoek verricht. Op 13 juni 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen tegen dit besluit ingediend.

De beoordeling van de rechtbank

Heeft eiseres procesbelang?
2. Omdat eiseres een nieuwe aanvraag heeft ingediend en de afwijzing van die aanvraag inmiddels in rechte vaststaat, ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit voor wat betreft de periode tussen 4 oktober 2018 en 13 juni 2019.
3. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] , volgt dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken indicatie, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie.
4.1
Er is sprake van een reeds verstreken indicatie, daarom zal de rechtbank onderzoeken of er sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding of dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding. Er is niet verzocht om schadevergoeding en op de zitting is desgevraagd verklaard dat er is geen bedragen te vorderen zijn omdat de familie onbetaald zorg heeft verleend aan eiseres. De mindere zorg die is toegekend is wel vergoed. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat eiseres als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden.
4.2
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een beoordeling van het onderhavige geschil geen rol meer kan spelen voor een toekomstige indicatie op grond van de Wlz. De beoordeling betreft een reeds verstreken indicatie en vast staat dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het na het bestreden besluit genomen besluit van CIZ van 13 juni 2019, waarbij de nieuwe aanvraag van eiseres van 16 mei 2019 is afgewezen. Bovendien is op de zitting verklaard dat eiseres inmiddels een persoonsgebonden budget ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor drie dagdelen dagbesteding en 3 uur verpleging en 15 uur en 45 minuten verzorging door de thuiszorg op grond van de Zorgverzekeringswet.
4.3
Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een beoordeling van de beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.
Conclusie
5. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voorzover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2828.