ECLI:NL:RBMNE:2020:1843

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 491
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, die als verweerder optreedt. Eiser ontving sinds 7 januari 2019 bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). De verweerder heeft de bijstandsverlening per 4 september 2019 beëindigd en een bedrag van € 750,14 teruggevorderd, omdat eiser de inlichtingenplicht had geschonden. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft gemeld dat hij in detentie verbleef en dat er een vierde kostendeler op zijn uitkeringsadres was ingeschreven. Dit leidde tot de conclusie dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden, wat verweerder verplichtte om de bijstand terug te vorderen. Eiser voerde aan dat het besluit onzorgvuldig was en dat zijn medische situatie niet was meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de besluiten van verweerder terecht waren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de onterecht ontvangen bedragen. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, vanwege de coronamaatregelen, en zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.A. ten Berge),
en

Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder

(gemachtigde: V.V. Tuchkova).

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2019 heeft verweerder de aan eiser toegekende bijstand beëindigd per 4 september 2019 (primair besluit 1).
In het besluit van 26 september 2019 heeft verweerder een bedrag van € 750,14 teruggevorderd van eiser (primair besluit 2).
In het besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft de motivering van primair besluit 1 aangepast en beslist dat op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (Pw) het recht op bijstand per 4 september 2019 wordt ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Inleiding

1. Partijen hebben toestemming gegeven voor het doen van een uitspraak zonder zitting. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Pw sinds 7 januari 2019 op het adres [adres] in [woonplaats] (het uitkeringsadres). Op 9 juli 2019 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Op 14 augustus is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende uitkering (hierna: het rechtmatigheidsonderzoek). Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiser ingediende bankafschriften op 22 augustus 2019, eiser schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek op 29 augustus 2019 voor nader onderzoek. Eiser heeft zich niet afgemeld voor dat gesprek, en is niet verschenen. . Verweerder heeft op 29 augustus 2019 opnieuw een brief verstuurd. In deze brief schrijft verweerder dat eisers uitkering per 29 augustus 2019 wordt opgeschort omdat eiser zich niet aan de inlichtingenplicht heeft gehouden. Op 4 september 2019 heeft verweerder het rapport intensief controle onderzoek opgemaakt. Eiser is opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 4 september 2019. Eiser is verschenen, maar heeft het gesprek vroegtijdig verlaten.
3. In het besluit van 7 september 2019 is eisers recht op bijstand in de periode 25 april 2019 tot en met 24 mei 2019 ingetrokken omdat eiser in detentie verbleef. Tegen dit besluit is geen bezwaar ingediend.

Het bestreden besluit

4. Verweerder heeft met het bestreden besluit de uitkering van eiser ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw per 4 september 2019 omdat eiser de inlichtingenplicht zoals neergelegd in artikel 17, van de Pw heeft geschonden. Het recht op bijstand kan daarom niet worden vastgesteld. Verweerder verwijst naar het rechtmatigheidsonderzoek en dat daar uit is gebleken dat op 13 februari 2019 een vierde bewoner – de heer [A] - zich op het uitkeringsadres heeft ingeschreven. Dit maakt dat het aantal kostendelers per die datum niet drie, maar vier zou moeten zijn. Eiser heeft dit niet gemeld bij verweerder. Ook heeft eiser niet aan verweerder gemeld dat hij in de periode van 25 april 2019 tot 25 mei 2019 in detentie verbleef. Tot slot is uit het onderzoek gebleken dat 48 van de pintransacties hebben plaatsgevonden in Utrecht en niet in eisers woonplaats. Ook zijn er geen betalingen van huur te zien op eisers bankafschriften.
5. Verweerder vordert € 618,47 terug van eiser op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw. Dit bedrag ziet op de periode van 25 april 2019 tot en met 24 mei 2019. In deze periode verbleef eiser in detentie. Verweerder vordert verder € 219,85 terug op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Pw. Dit bedrag ziet op de periode 13 februari 2019 tot en met 31 juli 2019. Verweerder heeft het terug te vorderen bedrag verrekend met € 88,18 aan vakantiegeld.

Standpunt eiser

6. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, ondeugdelijk is gemotiveerd en hij er niet van op de hoogte is dat er een kostendeler in de woning bij is gekomen. De pintransacties zeggen verder niets, alleen waar eiser heeft gepind. Eiser betaalt de huur contant en heeft een schuld opgebouwd omdat hij de huur niet kon betalen. Verweerder heeft ten onrechte de stukken die eiser op 10 december 2019 aan verweerder heeft verzonden, niet meegenomen in de beoordeling.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder zijn medische situatie onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiser kampt met psychische klachten en is vanwege zijn gezondheidsklachten niet in staat om accuraat te reageren op correspondentie van verweerder. Er dient een belangenafweging plaats te vinden.

De beoordeling van de rechtbank

Terugvordering periode 25 april 2019 tot en met 24 mei 2019 (periode detentie):
7. Niet in geschil is dat eiser niet bij verweerder heeft gemeld dat hij in detentie verbleef. Artikel 58, eerste lid, van de Pw is dwingendrechtelijk geformuleerd. Dit maakt dat verweerder gehouden is de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen als dit het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Bij besluit van 7 september 2019 is het recht op bijstand van eiser in de periode 25 april 2019 tot en met 24 mei 2019 ingetrokken. Tegen dit besluit is geen bezwaar ingediend. Verweerder was gelet op het voorgaande gehouden om het bedrag van € 618,47 van eiser terug te vorderen.
Terugvordering periode 13 februari 2019 tot en met 31 juli 2019 (periode extra kostendeler):
8. Verweerder heeft in een rechtmatigheidsonderzoek de pintransacties in de periode 31 januari 2019 tot en met 9 augustus 2019 onderzocht. Van de 62 pintransacties heeft er slechts één plaatsgevonden in eisers woonplaats [woonplaats] , de overige 48 transacties in Utrecht. Pintransacties geven een indicatie over de plaats waar iemand woont. Verweerder heeft naar aanleiding van deze gegevens kunnen twijfelen aan eisers verblijfplaats. Verweerder heeft verder Suwi geraadpleegd. Hieruit volgt dat [A] vanaf 13 februari 2019 op het uitkeringsadres woonde. Eiser heeft niet onderbouwd dat de gegevens in Suwi niet kloppen. Verweerder heeft daarom van deze gegevens uit mogen gaan en kunnen concluderen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder kan op grond van artikel 58, tweede lid onder a, van de Pw, de kosten van de bijstand terugvorderen voor zover deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Verweerder was dan ook bevoegd om het bedrag van € 219,85 op grond van deze bepaling terug te vorderen.
Dringende redenen om af te zien van terugvordering?
9. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:595) slechts gelegen zijn in de onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de belanghebbende. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
10. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen reden om in zijn geval dringende redenen aanwezig te achten. Uit het psychologisch onderzoek dat eiser in de bezwaarprocedure heeft ingebracht, volgt dat eiser psychisch sterk in disbalans verkeert, dat hij veel last heeft van angstklachten en depressieve klachten, dat hij van zichzelf vindt dat hij op sociaal en cognitief gebied sterk tekortschiet, dat zijn klachten zich o.a. manifesteren op somatisch gebied, dat er sprake is van ernstige slaapproblemen en dat de spanningen en frustraties hem regelmatig teveel worden. De rechtbank oordeelt dat hier niet uit volgt dat eiser als gevolg van de terugvordering in een sociaal onaanvaardbare situatie terecht komt. Van omstandigheden die leiden tot een financieel onaanvaardbare situatie is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgronden slagen niet.

Over de intrekking per 4 september 2019

11. De te beoordelen periode loopt van 4 september 2019 (datum van het gesprek) tot 23 september 2019 (datum van primair besluit 1).
12. Zoals is geoordeeld onder 8. heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Bovendien heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij het gesprek van 4 september vroegtijdig heeft verlaten en dat eiser ook in de bezwaarfase niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, is verweerder gehouden om de bijstand in te trekken als het niet nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Artikel 54, derde lid, van de Pw, laat geen ruimte voor een belangenafweging. Verweerder heeft het recht op bijstand over deze periode dan ook terecht ingetrokken. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2020 door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.