ECLI:NL:RBMNE:2020:1844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten wegens onvoldoende reserveringsruimte en gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft eiser op 27 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser, die vanwege een knieblessure niet in staat was om zelf te verhuizen, kreeg op 10 september 2019 te horen dat zijn aanvraag was afgewezen. Verweerder stelde dat eiser niet in een plotselinge en onvoorziene situatie verkeerde en dat hij voor de verhuiskosten had moeten reserveren. Eiser ging hiertegen in bezwaar, maar dit werd op 18 december 2019 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser had volgens de rechtbank moeten reserveren voor de verhuiskosten, ondanks zijn financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de verhuizing behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan en dat bijzondere bijstand alleen kan worden verleend als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet kon reserveren voor de verhuiskosten, en het feit dat hij schulden had, werd niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die een uitzondering op de regels rechtvaardigde.

De uitspraak werd gedaan op 12 mei 2020 door rechter E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier A.E. van Gestel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling.

Inleiding

Wat is er gebeurd?
Eiser heeft op 27 augustus 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand [1] voor verhuiskosten. Vanwege een kapotte knie kan hij niet zelf zijn spullen verhuizen en een nieuw huis opknappen. Hij moet daarvoor mensen inschakelen en dus betalen.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser in het besluit van 10 september 2019 afgewezen, omdat eiser niet wegens plotselinge en onvoorziene omstandigheden gaat verhuizen. Eiser was vanaf 9 augustus 2018 op de hoogte van het feit dat hem een woning aangeboden zou worden. Volgens verweerder had eiser voor deze kosten dan ook moeten reserveren.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Dat betekent dat verweerder blijft bij zijn besluit om aan eiser geen bijzondere bijstand te verlenen voor verhuiskosten.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het doen van een uitspraak zonder zitting. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

De beoordeling van de rechtbank

Heeft verweerder de aanvraag mogen afwijzen? Ja.

1. Partijen zijn het erover eens dat de kosten zich voordoen, dat de verhuizing noodzakelijk én voorzienbaar was. Verweerder meent echter dat eiser had moeten en kunnen reserveren voor deze kosten. Hij verbleef in een instelling en had lagere vaste lasten/kosten dan een bewoner van een reguliere woning. Hij kreeg een maandelijkse vergoeding voor zijn voedingskosten van de [naam stichting] en kreeg naast de bijstand ook zorgtoeslag. Hij wordt financieel begeleid door [.] van de [naam stichting] . Voor zover een groot deel van zijn uitkering opgaat aan de voldoening van schulden, heeft verweerder erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de Pw. Daarom blijft verweerder erbij dat de aanvraag moest worden afgewezen.
2. Eiser betoogt dat verweerder in dit geval toch niet mocht overgaan tot afwijzing van de aanvraag. Eiser zat namelijk tot de verhuizing, na een lage periode van dakloosheid, in de opvang bij Stichting [naam stichting] . In deze opvang had hij geen middelen om te kunnen sparen voor de verhuizing. Hij kreeg immers bijstand naar de norm van iemand die in een instelling verbleef. Dit werd gestort op de rekening van [.] , die de vaste lasten betaalt en aan eiser leefgeld geeft. Het geld dat [.] apart heeft kunnen leggen, moest worden aangewend voor de eerste huur. Meer heeft [.] niet kunnen sparen, omdat anders niet kon worden voorzien in de eerste levensbehoefte van eiser. Het gereserveerde geld was niet voldoende om naast de huurbetalingen en administratiekosten ook nog verhuiskosten te betalen. Hij kon evenmin zijn voedingskosten en zorgtoeslag gebruiken om te reserveren, omdat hij dan niet had kunnen eten en zijn zorgverzekering niet had kunnen betalen. Hij kon ook geen lening afsluiten omdat hij niet kredietwaardig was, aangezien hij alleen bijstand kreeg naar de norm van iemand die in een instelling verbleef. Dit zijn bijzondere omstandigheden waar verweerder ten onrechte aan voorbij is gegaan.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Bij verhuiskosten gaat het om kosten die behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan waarin in beginsel een ieder, aangewezen op een minimuminkomen of niet, moet voorzien. Als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Tussen partijen is in geschil of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, in het bijzonder over de vraag of eiser moet worden geacht voor deze kosten te hebben kunnen reserveren dan wel daarin te hebben kunnen voorzien door gespreide betaling achteraf.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag mogen afwijzen. Verweerder is er terecht vanuit gegaan dat eiser had moeten en had kunnen reserveren voor deze kosten. Eiser heeft dat wel betwist, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij niet kon reserveren. Het lag op zijn weg om aan te tonen welke inkomsten hij had en welke uitgaven hij moest doen. Daarmee had hij duidelijk kunnen maken welke reserveringsruimte er was gedurende welke tijd en waarom dat niet voldoende was om naast de huurbetalingen en administratiekosten ook nog verhuiskosten te betalen. Daarbij heeft eiser niet betwist dat een gedeelte van zijn inkomen opging aan schulden. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw en dat die kosten niet kunnen worden afgewenteld op de Pw. Dat hij niet kredietwaardig was en de kosten dus niet via gespreide betaling achteraf kon voldoen, heeft eiser evenmin onderbouwd.
Zijn er zeer dringende redenen om voor eiser een uitzondering te maken? Nee.
5. Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op de uitzonderingsmogelijkheid in de wet [2] dan wel artikel 20 van de RBBU [3] , namelijk dat verweerder alsnog (bijzondere) bijstand kan verlenen als dat vanwege zeer dringende redenen noodzakelijk is, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens de rechtspraak [4] is daarvan sprake als er een acute noodsituatie is. Een acute noodsituatie wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig lichamelijk of psychisch letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Verder is een voorwaarde dat die acute noodsituatie alleen door verlening van bijstand verholpen kan worden. De rechtbank ziet niet dat er bij eiser sprake is van een dergelijke acute noodsituatie.
Conclusie
7. De beroepsgronden slagen niet, eiser krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2020 door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Partijen kunnen hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Dat kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw)
2.Artikel 16, eerste lid, van de Pw.
3.Richtlijnen bijzondere bijstand Utrecht
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:943.