ECLI:NL:RBMNE:2020:1970

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
UTR 19/3738
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser, die zich op 9 mei 2016 ziek meldde vanwege fysieke klachten. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar deze werd aanvankelijk niet in behandeling genomen omdat zijn ex-werkgever niet aan de re-integratieverplichtingen voldeed. Na het opleggen van een loonsanctie aan de ex-werkgever, werd de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Een verzekeringsarts van het Uwv stelde arbeidsbeperkingen vast per 18 februari 2019, waarna eiser een WIA-uitkering werd toegekend. Eiser maakte bezwaar tegen de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 53,40% en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend.

Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, E.P.H. van den Berghaage, werd de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 74,20%. Eiser ging in beroep bij de rechtbank, die moest beoordelen of de medische beoordeling en de geselecteerde functies voor eiser juist waren. De rechtbank concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsarts voldeden aan de gestelde voorwaarden en dat de medische beoordeling van eiser correct was. Eiser's argumenten dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies niet in strijd waren met de vastgestelde beperkingen van eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 28 mei 2020 door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier P.J. Naus. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Labordus)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het Uwv), verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij](ex‑werkgever),
(gemachtigde: mr. C. Kat).

Inleiding

1.1
Eiser werkte als beheerder bij [derde-partij] voor gemiddeld 32,80 uren per week. Op 9 mei 2016 meldde hij zich ziek voor dit werk, vanwege fysieke klachten.
1.2
Per einde wachttijd heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) nog niet in behandeling genomen, omdat zijn ex‑werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Verweerder heeft daarbij aan ex-werkgever een loonsanctie van maximaal 52 weken opgelegd.
1.3
Nadat de loonsanctie is bekort, is de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering alsnog in behandeling genomen. In dit kader heeft een verzekeringsarts van het Uwv eiser onderzocht en arbeidsbeperkingen voor hem vastgesteld per 18 februari 2019. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens drie functies geselecteerd die volgens hem, ondanks eisers beperkingen, geschikt zijn voor eiser. Hij heeft berekend dat eiser op basis van de middelste functie per 18 februari 2019 voor 53,40% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 12 maart 2019 (het primaire besluit) aan eiser een WIA‑uitkering toegekend vanaf 18 februari 2019.
1.4
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij vindt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen en er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. In bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv, E.P.H. van den Berghaage, opnieuw onderzoek gedaan. Van den Berghaage komt tot de conclusie dat er voor eiser per 18 februari 2019 meer beperkingen moeten worden aangenomen. De beperkingen van eiser heeft Van den Berghaage vervolgens opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juli 2019. Vanwege de extra beperkingen die in deze FML zijn opgenomen heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv, E. Stuy, geconcludeerd dat de drie functies die de eerste arbeidsdeskundige heeft geselecteerd niet langer geschikt zijn voor eiser. In plaats daarvan heeft Stuy drie nieuwe functies geselecteerd voor eiser. Op basis van deze drie functies heeft Stuy berekend dat eiser op basis van de middelste functie voor 74,20% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiser in het besluit van 9 augustus 2019 (het bestreden besluit) gegrond verklaard en eisers arbeidsongeschiktheid per 18 februari 2019 vastgesteld op 74,20%.
1.5
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiser heeft niet gereageerd op de vraag van de rechtbank of hij toestemming geeft om stukken die medische gegevens bevatten aan derde-partij toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door derde-partij ingeschakelde gemachtigde.
1.6
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Awb, om uitspraak te doen zonder dat zij gehoord zijn op een zitting. De rechtbank heeft op 14 mei 2020 het onderzoek gesloten.

Waar gaat het over in deze zaak?

2. Volgens verweerder is eiser per 18 februari 2019 voor 74,20% arbeidsongeschikt. Eiser is het hier niet mee eens en vindt zichzelf meer beperkt, waardoor geen van de geselecteerde functies voor hem geschikt is. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser moet de rechtbank beoordelen of de conclusie van verweerder juist is. Het gaat daarbij om de medische toestand van eiser op 18 februari 2019. Dat is de datum waar het in deze zaak om gaat.

Wat vindt de rechtbank?

3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?
4. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Berghaage van 8 juli 2019 aan de drie voorwaarden die worden gesteld aan rapporten van verzekeringsartsen voldoet. Eiser heeft hiertegen ook geen gronden aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat Van den Berghaage het dossier heeft bestudeerd, dat hij eiser heeft gezien en onderzocht op de hoorzitting van 3 juli 2019 en dat hij beschikbare medische gegevens van de behandelende sector bij zijn beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van den Berghaage in zijn rapport eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
Is de medische beoordeling juist?
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen zijn onderschat. Zijn belastbaarheid is namelijk zeer gering. Hij kan niet langer dan 15 minuten aaneengesloten zitten, staan of lopen zonder pijnklachten te krijgen. Dit komt onvoldoende terug in de FML. Daarnaast is de urenbeperking onvoldoende. Volgens eiser kan hij niet meer dan 2 tot 3 uur per dag werkzaam zijn. Eiser wijst ter onderbouwing hiervan naar zijn ervaringen bij onder meer het re-integreren in zijn eigen werk.
6.1
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Verzekeringsarts Van den Berghaage overweegt in de eerste plaats dat er in het geval van eiser geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Hij heeft mogelijkheden om te functioneren. Eiser is niet ADL-afhankelijk, bedlegerig, niet opgenomen in een instelling en heeft geen onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren vanwege een ernstige psychische stoornis
.Ten aanzien van de fysieke klachten en belemmeringen overweegt Van den Berghaage dat eiser beperkt moet worden geacht voor tillen of dragen, voor frequent zware lasten hanteren, voor lopen en lopen tijdens werk, voor zitten en zitten tijdens werk, staan en staan tijdens werk. Daarbij moeten verschillende houdingen (staan, lopen, zitten) af te wisselen zijn tijdens werk. Uit onderzoek door de primaire verzekeringsarts en eigen onderzoek blijkt dat er na ongeveer een half uur pijnklachten optreden. Van den Berghaage heeft daarom de beperkingen uit rubrieken 4 en 5 van de verzekeringsarts overgenomen en bij de houdingen “zitten” en “zitten tijdens het werk” toegevoegd dat een half uur per houding het maximum voor eiser is. De rechtbank kan dit volgen.
6.2
Ten aanzien van de urenbeperking overweegt Van den Berghaage dat een lichte urenbeperking van gemiddeld ongeveer 6 uur per dag te rechtvaardigen is, gelet op de chronische pijnklachten die extra rustmomenten/slaapmomenten overdag vragen. Onder verwijzing naar de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid heeft hij een lichte urenbeperking op energetische gronden bepaald. Op grond van de aandoening van eiser en met de gegeven beperkingen in de overige rubrieken van de FML is er volgens Van den Berghaage geen medische reden waarom een grotere urenbeperking gerechtvaardigd zou zijn. Wel heeft hij beperkingen opgenomen voor het werken in de avond en nacht om te voorkomen dat het dag/nachtritme van eiser verstoord wordt. Eiser heeft gesteld dat een grote urenbeperking noodzakelijk is, maar in de door hem overgelegde medische stukken wordt dit niet onderbouwd. De rechtbank heeft daardoor geen twijfel gekregen aan het oordeel van Van den Berghaage over de urenbeperking.
6.3
De rechtbank kan dus de bevindingen en conclusies van Van den Berghaage over zowel de beperkingen in de FML als de urenbeperking volgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de medische informatie in het dossier niet blijkt dat de conclusies van Van den Berghaage niet te volgen zijn. Dat eiser vindt dat hij verdergaand beperkt is dan Van der Berghaage heeft aangenomen of dat eiser klachten anders ervaart, maakt nog niet dat de medische beoordeling niet juist is. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals de uitspraak van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3233, is het juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om klachten en aandoeningen te vertalen naar arbeidsbeperkingen. De rechtbank heeft – ook zonder nadere toelichting door eiser op een zitting – goed begrepen dat eiser zichzelf door zijn ervaringen in het dagelijks leven en zijn oude werk niet in staat voelt om te doen wat hij volgens de FML zou kunnen doen. Maar aangezien dit niet medisch is geobjectiveerd, kan de rechtbank daar niet in meegaan. Aan de wijze waarop eiser zelf zijn klachten ervaart kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Alleen medisch objectiveerbare klachten kunnen namelijk leiden tot het aannemen van beperkingen voor het verrichten van werk. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
7. Eiser voert aan dat hij alle voor hem geduide functies niet kan verrichten, omdat die functies zijn belastbaarheid overschrijden. Eiser zou namelijk in de geduide functies geen rust kunnen nemen door te gaan liggen. Hij kan ook de functie van barbediende, buffetbediende, kantinebediende (SBC-code: 111080) niet uitvoeren, omdat hij binnen die functie niet staan en lopen kan afwisselen met zitten.
8. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser in de FML van 11 juli 2019 juist zijn. Eiser is in de FML beperkt geacht voor diverse statische houdingen, waarbij in 5.9.1 wordt gespecificeerd dat eiser de mogelijkheid tot afwisselen van houdingen naar eigen inzicht moet hebben. Uit de FML volgt echter niet dat het een vereiste is dat eiser tussen werkzaamheden door moet kunnen gaan liggen, zoals hij zelf aanvoert. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Stuy overweegt in zijn rapport dat hij overleg heeft gehad met Van den Berghaage over de geselecteerde functies in samenhang met de mogelijkheid voor eiser om van houding te kunnen wisselen. Vanuit medisch oogpunt vond Van den Berghaage functies waarbij voortdurend sprake is van afwisseling in staan en lopen zonder zitten niet bezwaarlijk. Dit geeft namelijk voldoende invulling aan het wisselen van houding tijdens het werk en voorkomtveelvuldig zitten wat juist pijnklachten voor eiser geeft. De rechtbank volgt deze overwegingen. Aangezien in de functies dus geen sprake is van een langdurige statische werkhouding, overschrijden deze belastbaarheid van eiser niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Welke conclusie trekt de rechtbank?

9. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 mei 2020 gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
(De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.