ECLI:NL:RBMNE:2020:2328

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
16/186858-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en overschrijding van de redelijke termijn in een jeugdzaken

Op 23 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen. De zaak betreft meerdere geldbedragen die in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 in Almere, Hilversum, Bussum en Amsterdam zijn verworven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het verbergen van de criminele herkomst van deze geldbedragen. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de beschuldigingen. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de jeugdstrafzaak vastgesteld, wat heeft geleid tot een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot schadevergoeding aan benadeelde partijen, waarbij de vorderingen voor immateriële schade zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/186858-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. van Haaren-Paulus en van hetgeen verdachte en diens raadsvrouw mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

feit 1 primair:
medeplegen van witwassen, dan wel schuldwitwassen, van geldbedragen van (steeds) in totaal € 1.324,77, € 1.245,25, € 1.852,15 en € 2.167,85 in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 in Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam;
feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan het hiervoor genoemde;
feit 2 primair:
medeplegen van witwassen, dan wel schuldwitwassen, van een pet op 9 maart 2018 in Hilversum;
feit 2 subsidiair:
medeplegen van (eenvoudig) schuldwitwassen van een pet op 9 maart 2018 in Hilversum.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met inachtneming van het volgende ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde. Het verbergen en verhullen van de criminele herkomst van het geld kan niet worden bewezen. Verder dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde met betrekking tot het bedrag van € 1.324,77. Voor het overige geldt dat het kan worden bewezen vanaf 5 februari 2018.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft zij zich op het standpunt gesteld dat dat slechts kan worden bewezen voor zover het betrekking heeft op het bedrag van
€ 1.852,15. Verder heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het onder 2 primair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht - met de officier van justitie en de raadsvrouw - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan voor zover het betrekking heeft op het bedrag van € 1.324,77 en zal verdachte hiervan vrijspreken. Verder acht de rechtbank - met de officier van justitie - niet bewezen dat verdachte handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld en zal verdachte ook hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 1 primair en 2 primair [1]
Aangeefster [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij op 5 februari 2018 een WhatsApp-bericht kreeg van haar man. In dat bericht stonden verzoeken om geld over te maken naar zijn vader. De betalingen moesten gestort worden naar [A] , [rekeningnummer] en het ging om 480,99 euro en 538,99 euro. Haar man zei dat zijn vader een nieuw nummer had omdat hij zijn telefoon had laten vallen. Hij had geen nummerbehoud gekozen, dus hij berichtte met zijn nieuwe nummer naar haar man. [benadeelde 1] voegde dat nummer toe in haar telefoon en zag op WhatsApp een profielfoto van haar schoonvader en -moeder samen. Hierna vroeg degene achter het nieuwe telefoonnummer om nog twee rekeningen te betalen. Het ging wederom om dezelfde rekeningnummer en naam. Ze stortte vervolgens omstreeks 15.40 uur een bedrag van 619,88 euro en omstreeks 15.50 uur een bedrag van 527,99 euro. Ze stuurde betaalbewijzen door via WhatsApp. Nadien vroeg degene achter dat nummer wederom om twee rekeningen te betalen. Ze moest bedragen van 638,99 euro en 917,99 euro storten naar [rekeningnummer] op de naam van [B] . [benadeelde 1] stortte deze bedragen naar het gevraagde rekeningnummer en stuurde wederom het betaalbewijs. Vervolgens kreeg zij haar schoonvader aan de lijn via de vaste lijn van haar schoonouders. Haar schoonvader vertelde dat hij geen nieuw nummer had en dat hij niet had gevraagd aan haar man, om geld over te maken. Het IBAN-nummer van [benadeelde 1] is [rekeningnummer] . [2]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij van ING Nederland transactiegegevens heeft ontvangen van [rekeningnummer] op naam van [A] . Hij zag dat op de rekening
op 5 februari 2018 de volgende creditbedragen waren overgemaakt:
  • 480,99 euro vanaf IBAN [rekeningnummer] op naam van [benadeelde 1] ;
  • 538,99 euro vanaf IBAN [rekeningnummer] op naam van [benadeelde 1] ;
  • 619 euro vanaf IBAN [rekeningnummer] op naam van [benadeelde 1] ;
  • 527,99 euro vanaf IBAN [rekeningnummer] op naam van [benadeelde 1] ;
  • 0,88 euro vanaf IBAN [rekeningnummer] op naam van [benadeelde 1] ;
[verbalisant 1] zag dat vervolgens op de rekening de volgende bedragen werden afgeschreven:
  • op 5 februari 2018 opname van 250 euro bij geldautomaat van de ING aan de Koopmanstraat te Almere;
  • op 5 februari 2018 omstreeks 17.17 uur pinbetaling van 500 euro bij JHG Almere;
  • op 5 februari 2018 omstreeks 17.20 uur pinbetaling van 300 euro bij JHG Almere;
  • op 5 februari 2018 omstreeks 16.04 uur pinbetaling van 300 euro bij JHG Almere;
  • op 5 februari 2018 omstreeks 16.03 uur pinbetaling van 300 euro bij JHG Almere;
  • op 5 februari 2018 omstreeks 15.58 uur pinbetaling van 200 euro bij JHG Almere;
  • op 5 februari 2018 omstreeks 15.56 uur pinbetaling van 200 euro bij JHG Almere;
  • op 5 februari 2018 omstreeks 15.45 uur opname van 250 euro bij geldautomaat van de ABN AMRO te Almere.
[A] heeft op 11 juli 2018 verklaard dat rekening [rekeningnummer] een oud rekeningnummer van hem is geweest en dat die rekening is geblokkeerd. Hij weet niet waarom [benadeelde 1] op 5 februari 2018 geld naar hem heeft overgemaakt. Hij heeft nog nooit zoveel geld gehad. Over de pintransacties met zijn pinpas op 5 februari 2018 kan hij niets verklaren. Hij snapt het niet. Zijn ouders hebben ingesteld dat hij maar 250 euro per dag kan pinnen. [A] heeft zijn pas een keer uitgeleend op een feestje aan een jongen met de bijnaam [bijnaam] . Dat was in het begin van het jaar. Het zou kunnen dat het op 5 februari 2018 is geweest. Hij heeft toen ook zijn pincode afgegeven. [bijnaam] had gezegd dat hij zijn pas nodig had. [A] zei: "dat geld wat op je rekening komt, hoe weet je dat het gelijk naar mijn rekening gaat, het is nacht". [bijnaam] overtuigde hem dat het goed zou komen. De volgende dag heeft hij zijn pas teruggekregen van [verdachte] . [4]
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij op 8 maart 2018 om 20.19 uur via WhatsApp een berichtje kreeg van iemand van wie hij dacht dat het zijn zus [C] was. Bij het nummer stond een profielfoto van zijn zus. Zijn 'zus' stuurde dat ze een ander nummer had omdat zij was overgestapt van provider. Hij was ervan overtuigd dat hij met zijn zus aan het praten was. Zijn 'zus' vroeg of hij voor haar betalingen kon doen. Ze gaf aan dat ze geen geld kon overmaken omdat ze problemen had met haar internetbankieren. De betalingen die zij moest doen, moesten voor 21.00 uur betaald zijn. [benadeelde 2] heeft gezegd dat hij betalingen voor haar kon voorschieten. Hij kreeg toen via WhatsApp de volgende gegevens door:
  • " [medeverdachte 1] , IBAN: [rekeningnummer] , t.n.v. [C] , 851,95 euro";
  • " [medeverdachte 1] , IBAN: [rekeningnummer] , t.n.v. [C] , 611,25 euro".
[benadeelde 2] heeft de betalingen overgemaakt en pdf-bestanden gestuurd als bewijs van overschrijving. Om 21.26 uur kreeg hij weer een berichtje van zijn 'zus' met de volgende gegevens om nogmaals twee betalingen te doen:
  • " [naam] , IBAN: [rekeningnummer] , t.n.v. [C] , 624,15 euro";
  • " [naam] , IBAN: [rekeningnummer] , t.n.v. [C] , 402,85 euro".
Deze betalingen heeft hij ook gedaan en wederom pdf-bestanden (de rechtbank begrijpt:) gestuurd als bewijs van betaling. Op 9 maart 2018 kreeg hij weer een berichtje van zijn 'zus'. Ze zei dat ze nog een rekening had gevonden en dat deze rekening voor 12.00 uur betaald moest zijn. [benadeelde 2] kreeg de volgende gegevens door: " [naam] , IBAN: [rekeningnummer] , t.n.v. [C] , 1.245,25 euro". Om 09.38 uur heeft hij een pdf-bestand gestuurd als bewijs van betaling. Om 12.23 uur kreeg [benadeelde 2] weer een bericht van zijn 'zus' met een verzoek tot betaling met de volgende gegevens: " [naam] , AN: [rekeningnummer] , t.n.v. [C] , 825,15 euro". Om 13.52 uur heeft [benadeelde 2] een pdf-bestand gestuurd als bewijs van betaling. Om 14.39 uur kreeg hij wederom het verzoek van zijn 'zus' om twee betalingen te doen met de volgende gegevens:
  • " [medeverdachte 1] , IBAN: [rekeningnummer] , t.n.v. [C] , 515,05 euro";
  • " [medeverdachte 1] , IBAN: [rekeningnummer] , t.n.v. [C] , 507,95 euro".
Om 15.34 stuurde hij pdf-bestanden als bewijs van betaling. [5]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij van ABN AMRO BANK NV transactie-gegevens heeft ontvangen van het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [naam] . Hij zag dat op 9 maart 2018 bedrag van 1245,25 euro werd bijgeschreven op het rekeningnummer en dat dit bedrag afkomstig was van het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [benadeelde 2] . Vervolgens werden de volgende bedragen afgeschreven:
- op 9 maart 2018 omstreeks 12.02 uur een bedrag van 1200 euro bij een geldautomaat van ABN Amro aan het Zuideinde 13-17 te Almere met pasnummer [pasnummer] ;
- op 9 maart 2018 omstreeks 12.03 uur een bedrag van 20 euro bij een geldautomaat van ABN Amro aan het Zuideinde 13-17 te Almere met pasnummer [pasnummer] ;
- op 9 maart 2018 een bedrag van 7,50 euro naar rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [naam] ;
- op 9 maart 2018 een bedrag van 15 euro naar rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [naam] ;
- op 12 maart 2018 een bedrag van 2,5 euro naar rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [naam] . [6]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij onderzoek heeft gedaan naar gegevens uit de telefoon van verdachte. Hij zag dat verdachte in zijn chats de naam [bijnaam] gebruikte.
[verbalisant 1] zag een relevante chat in WhatsApp tussen verdachte en contactpersoon [contactpersoon] , hem ambtshalve bekend als een bijnaam van het broertje van verdachte. [verbalisant 1] zag dat [contactpersoon] op 9 maart 2018 om 9:21:04 uur een foto stuurde van een ABN Amro bankpas op naam van [naam] met rekeningnummer [rekeningnummer] . Om 09:21:49 uur stuurde [bijnaam] een spraakmemo en hoorde [verbalisant 1] [bijnaam] zeggen: "ik kom naar osso moet je die spa brengen naar die bushalte wanneer ik er ben, ik zit al in die bus, ga ik meteen door".
Ook zag [verbalisant 1] in de telefoon van verdachte een gesprek tussen verdachte en [naam] met het telefoonnummer [rekeningnummer] . De inhoud van de gesprekken was als volgt:
09-03-2018
(…)
1:01:21 uur [bijnaam] : Kon niets pinnen
(…)
8:53:22 uur [naam] : Hij was niet geactiveerd
(…)
Om 8:53:27 uur stuurde [bijnaam] een spraakmemo waarop [verbalisant 1] het volgende hoorde:
" Ik heb het al gefixt man broertje, ik ga nu die andere 5 b klemmen". Om 8:53:42 uur stuurde [bijnaam] opnieuw een spraakmemo waarop [verbalisant 1] hoorde: "Ja man hij was niet geactiveerd zei die kil, nu heeft hij het geactiveerd die ene mattie van mij heeft 5 geklemd en uh hij heeft het overgeboekt naar een anders spaar van mij en die ga ik ook klemmen".
(…)
9:10:03 uur [bijnaam] : Ik laat me bradda pica sturen green
9:10:46 uur [naam] : Ja maar anders kan je niet trekken pa
[verbalisant 1] zag dat door [bijnaam] om 9:18:57 uur [bijnaam] een foto werd verstuurd van (de rechtbank begrijpt: een pas van de) ABN Amro op naam van [naam] met rekeningnummer [rekeningnummer] . Om 9:22:29 uur stuurde [naam] een spraakmemo waarop [verbalisant 1] hoorde: "ai si, ja toch, ik ga nu die 12 zetten op die green".
(…)
9:25:55 uur [bijnaam] : Hieveel min
9:25:57 uur [bijnaam] : Staat het
(…)
9:26:13 uur [naam] : Ik laat nee eten
9:26:20 uur [naam] : Je weten als je muur moet
(…)
[verbalisant 1] zag dat [bijnaam] om 12:12:12 een foto stuurde met een bankpas van [medeverdachte 2] met rekeningnummer [rekeningnummer] en een bankpas van [D] met rekeningnummer [rekeningnummer] .
(…)
12:18:18 uur [naam] : Welke
12:19:25 uur [bijnaam] : [medeverdachte 2] [7]
(…)
16:17:57 uur [bijnaam] : Gooi maar op die van [D]
(…)
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij onderzoek heeft gedaan naar gegevens uit de telefoon van [medeverdachte 3] . Hij zag een relevante chat in Whatsapp tussen [medeverdachte 3] en het telefoonnummer [rekeningnummer] . [verbalisant 1] zag dat dit gesprek overeenkwam met een gesprek uit de telefoon van verdachte. [verbalisant 1] zag de volgende gesprekken:
09-03-2018
(…)
9:11:15 uur [verdachte] : Er gaat 12
(…)
9:11:18 uur [verdachte] : Op green vallen
(…)
10:30:27 uur [verdachte] : Er is 12 al gegooid
10:30:32 uur [verdachte] : Om twaalf staat het er
(…)
11:07:38 uur [verdachte] : We zijn snel auto
(…)
11:13:42 uur [verdachte] : Ben bijna bij jou.
(…) [8]
[medeverdachte 2] heeft, toen hij op 19 maart 2018 aangifte deed van fraude en verduistering van zijn pinpas, verklaard dat hij op 7 maart 2018 aan [medeverdachte 4] heeft gevraagd aan wie [medeverdachte 4] zijn pinpas had gegeven. Op 9 maart 2018 omstreeks 07.00 uur zag [medeverdachte 2] dat hij 7 berichten had ontvangen van [medeverdachte 4] van de vorige avond. Hij las dat hij snel moest reageren omdat er niet gepind kon worden met zijn pinpas. Hij moest zijn pinpas nog activeren. [medeverdachte 2] heeft dit direct gedaan en dit doorgegeven via WhatsApp aan [medeverdachte 4] . Verdachte vroeg hem of er nog geld op zijn rekening stond en hoeveel dat was. [medeverdachte 2] zag dat er 1027 euro op mijn rekening stond en schrok daarvan. Hier zat geen of weinig geld van hemzelf bij. Hij stuurde een bericht naar [medeverdachte 4] met het bedrag. [medeverdachte 4] stuurde hem een foto van een bankpas met de vraag of hij 520 euro naar [rekeningnummer] op naam van [D] wilde overmaken. [medeverdachte 2] heeft dit overgemaakt. [medeverdachte 4] vroeg hoeveel geld hij op een dag kon opnemen. [medeverdachte 2] zei dat het 250 euro was. [medeverdachte 2] las dat [medeverdachte 4] zei dat de rest van het geld op zijn rekening dezelfde dag en de dag erna (zaterdag 10 maart 2018) gepind zou worden. Omstreeks 09.00 uur was [medeverdachte 2] op school en stuurde hij [medeverdachte 4] een WhatsApp bericht. [medeverdachte 4] vroeg of er al gepind was. [medeverdachte 2] zag dat er 250 euro was gepind. Hij ging naar de aula om verdachte te laten zien dat er gepind was en hij zag dat [medeverdachte 4] hiervan een foto maakte via Snapchat. Om 20.15 uur zag hij dat er nog meer geld gestort was en er ook weer af gepind was. Op 14 maart 2018 is [medeverdachte 3] langsgekomen en zag [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 3] zijn pinpas teruggaf aan zijn vader. [9]
[medeverdachte 4] heeft op 16 juli 2018 verklaard dat hij ongeveer drie maanden eerder de pinpas van [medeverdachte 2] onder zich heeft gehad. [medeverdachte 3] had gevraagd of hij zijn pinpas mocht lenen omdat hij zelf geen pinpas had en hij geld moest storten. [medeverdachte 4] liet weten dat hij die dag zijn pas niet bij zich had. [medeverdachte 3] vroeg of hij [medeverdachte 2] wilde vragen of hij zijn pas mocht lenen. [medeverdachte 4] heeft vervolgens de pas van [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] gebracht. De volgende dag vroeg [medeverdachte 3] wat [medeverdachte 2] zijn limiet was, of [medeverdachte 2] internetbankieren had om over te maken en nog meer vragen. Toen heeft [medeverdachte 4] een screenshot van zijn vragen op snapchat gemaakt en doorgestuurd naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] stuurde een foto van een pas van [D] naar hem en hij zei dat [medeverdachte 2] het geld moest overmaken naar die pas omdat zijn limiet niet hoog genoeg was. Toen heeft [medeverdachte 4] dat doorgestuurd naar [medeverdachte 2] . [10]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat bij de aangifte van [getuige] enkele bankafschriften waren gevoegd van zijn rekening [rekeningnummer] . Hij zag dat er op 9 maart 2018 bedragen van 402,85 en 624,15 euro waren bij geschreven afkomstig van de heer [benadeelde 2] met rekeningnummer [rekeningnummer] en dat diezelfde dag de volgende bedragen waren afgeschreven:
  • een bedrag van 520,00 euro via internet bankieren naar [rekeningnummer] . Deze overschrijving betreft de overschrijving naar [D] zoals omschreven in de aangifte van [getuige] ;
  • een bedrag van 250 euro op 9 maart 2018, omstreeks 08.37 uur bij een ING bank geldautomaat aan het Noordeinde te Almere.
[verbalisant 1] zag dat er vervolgens op 9 maart 2018 op de rekening een bedrag van 825,15 euro werd bij geschreven afkomstig van de heer [benadeelde 2] met rekeningnummer [rekeningnummer] en dat diezelfde dag is afgeschreven:
  • een bedrag van 200,50 euro op 9 maart 2018, omstreeks 14.01 uur, bij een betaalautomaat bij de MH SHOP 1 in Hilversum;
  • een bedrag van 400,50 euro op 9 maart 2018, omstreeks 14.08 uur, bij een betaalautomaat bij de MH SHOP 2 in Hilversum;
  • een bedrag van 105 euro op 9 maart 2018, omstreeks 14.19 uur, bij een betaalautomaat bij [winkel] in Hilversum;
  • een bedrag van 89,97 euro op 9 maart 2018, omstreeks 14.21 uur bij een betaalautomaat bij GM609 in Hilversum;
  • een bedrag van 250 euro op 9 maart 2018, omstreeks 08.37 uur bij ING geldautomaat aan het Noordeinde in Almere;
  • een bedrag van 250 euro op 9 maart 2018, omstreeks 08.40 uur bij een geldautomaat van de ABN Amro in Almere.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat bij de aangifte van [medeverdachte 2] camerabeelden waren geleverd van de MH-shop in Hilversum. Hij heeft deze camerabeelden bekeken en uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen. De camerabeelden begonnen op
9 maart 2018, omstreeks 14.07.03 uur. Hij zag toen twee jongens voor de toonbank staan, van wie hij er één herkende als [medeverdachte 3] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] . [verbalisant 1] herkende hem aan zijn huidskleur, de stand/vorm van zijn neus, zijn kaaklijn, zijn lichte snor, stand van zijn oren en kapsel. Hij zag dat de andere jongen om 14:07:24 een pinpas pakte, deze in het pinautomaat stopte, de pincode intoetste en de pas vervolgens wegstak. De medewerker legde vervolgens vier stapeltjes met twee briefjes van 50 euro op de toonbank, totaal 400 euro. De jongen pakte de stapeltjes en liep weg met [medeverdachte 3] . [12]
Verdachte heeft verklaard dat op de camerabeelden is te zien dat hij heeft gepind bij de
MH-shop in Hilversum toen er 400 euro werd opgenomen. Hij heeft niet met zijn eigen pasje gepind. [13]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij naar diverse winkels heeft gebeld waarvan hij op de rekeningafschriften van zijn zoon [medeverdachte 2] zag waar wat gekocht was. Dit betrof een pet en schoenen bij [winkel] . Dit bedroeg samen 105,00 euro. Dit bedrag werd gepind op 9 maart 2018 te 14:19 uur. De beelden van de personen die pinden bij de MH-shop, heeft hij naar [winkel] gestuurd. [14]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat bij de aangifte van [medeverdachte 2] een e-mail was gevoegd. Hij zag dat daarin het volgende stond:
"Goedemiddag,
Ik kan u zeggen dat die 2 jongens van de camerabeelden inderdaad de jongens zijn die
in onze vestiging in Hilversum een Dsquared2 pet hebben gekocht.
Met vriendelijke groet,
[aangeefster]
[winkel] [vestigingsplaats] "
[verbalisant 1] zag dat er een foto van een pet was bijgevoegd. [15]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij op (de rechtbank begrijpt:) 10 juli 2018 in de woning van [medeverdachte 3] een pet heeft aangetroffen. Deze pet was identiek als de pet welke aangeschaft werd door vermoedelijk [medeverdachte 3] en [verdachte] bij [winkel] te Hilversum. [16]
Verdachte heeft verklaard dat hij de pet bij [winkel] heeft gekocht. Volgens verdachte is die met een bankpas betaald. [17]
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1 primair:

op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 2] ) en € 2167,85 (middels de bankrekening van [A] ), hebben verworven en voorhanden gehad terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wisten, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

2 primair:

op 9 maart 2018 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een pet, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Hetgeen 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

1 primair:

medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;

2 primair:

medeplegen van witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 6 weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden: meldplicht bij de reclassering en het opvolgen van aanwijzingen (ook als dit financiële aanwijzingen zijn), ambulante behandeling en het volgen van een opleiding;
- een werkstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een deel van de gevorderde straf niet toe te wijzen. Aangevoerd is dat verdachte zich heeft ontwikkeld en geleerd heeft. Verder is naar voren gebracht dat de gevorderde straf hoger is dan de oriëntatiepunten van de rechtbank voorschrijven. Tot slot is bepleit dat de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden ter zake het opvolgen van financiële aanwijzingen, het contact- en locatieverbod en de schuldsanering te ver gaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van geld en een pet. Het geld was afkomstig van oplichting via WhatsApp. Witwassen is een ernstig feit. Door witwassen wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Verdachte heeft eraan meegewerkt dat de opbrengst van gepleegde misdrijven aan het zicht werd onttrokken. Hij speelde een onmisbare rol in een groter geheel.
Witwassen tast ook de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Tot slot heeft verdachte een vals identiteitsbewijs gebruikt. Hiermee heeft hij het vertrouwen geschonden dat mensen in dergelijke, van overheidswege verstrekte, documenten moeten en mogen hebben.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 30 april 2020 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte op 3 oktober 2019 door de rechtbank Noord-Holland is veroordeeld wegens diefstal in vereniging en opzetheling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 8 juni 2020. Daarin staat het volgende. Er is sprake van meerdere criminogene factoren aangaande dagbesteding, delictverleden, sociaal netwerk, financiën en mogelijk ook psychosociaal functioneren. Hoewel verdachte momenteel ingeschreven staat voor een opleiding, wil hij vanaf augustus/september 2020 wederom een nieuwe studie starten, omdat hij zijn huidige studie niet leuk vindt. In het recente verleden is hij meermaals vroegtijdig gestopt met zijn opleiding en het ontbreekt hem aan de (intrinsieke) motivatie om een opleiding te doen of werk te zoeken. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat er sprake is van een negatief sociaal netwerk rondom hem. In het verleden is verdachte bij gebrek aan een zinvolle, structurele dagbesteding veel op straat gaan hangen met vrienden, waardoor het
voornoemde volgens de reclassering risicofactoren zijn die (vooral in combinatie) de kans op recidive, aanzienlijk vergroten. Gelet op de onderhavige zaak, zijn eerdere veroordeling inzake een vermogensdelict, zijn relatieve lage inkomsten uit studiefinanciering en de aanwezigheid van schulden, valt niet uit te sluiten dat zijn financiële situatie op enige wijze samenhangt met het delictgedrag. Daar kan tijdens toezicht door de reclassering verder naar gekeken worden. De reclassering ervaart het als beschermend dat moeder van verdachte altijd klaar staat om (praktische) hulp te bieden aan haar zoon, maar vraagt zich tegelijkertijd af in hoeverre verdachte in staat is om zijn eigen boontjes te doppen. Daar heeft de reclassering te weinig zicht op en ook hier zou toezicht en mogelijk verdiepingsdiagnostiek meer inzicht in kunnen geven. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod ten aanzien van de medeverdachte en een daarmee samenhangend locatieverbod, het verplicht volgen van een opleiding en het meewerken aan schuldhulpverlening.
De straf
De rechtbank stelt voorop dat de redelijke termijn die geldt voor jeugdstrafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt in jeugdstrafzaken heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is voor de onderhavige feiten gehoord in september 2018, terwijl het vonnis op 23 juni 2020 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn, gerekend vanaf september 2018, in aanzienlijke mate overschreden.
De rechtbank ziet, gelet op de persoon van verdachte zoals beschreven in het reclasseringsadvies, alsmede zijn leeftijd van aanvankelijk bijna 18 jaren en later 18 jaren ten tijde van het begaan van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, grond om toepassing te geven aan hetgeen bepaald is in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht en verdachte aldus volgens het volwassenen sanctierecht te berechten.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten die de rechtbanken hebben voor fraudedelicten. Hieruit volgt dat bij fraude met een benadelingsbedrag tot € 10.000,00 een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf het uitgangspunt is.
Gelet op de totale hoogte van het witgewassen geldbedrag, de leeftijd van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, de strafmaat in soortgelijke zaken en de hiervoor genoemde overschrijding van de redelijke termijn waarmee de rechtbank rekening dient te houden, zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Voor het bepalen van de omvang van de taakstraf heeft de rechtbank onder meer gekeken naar de rol van verdachte in het geheel. In zijn nadeel is verder meegewogen dat tijdens de terechtzitting is gebleken dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn strafwaardige handelen.
Alles afwegende, acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis passend en geboden.
Bij het opleggen van de straf is er, op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening mee gehouden dat verdachte op 3 oktober 2019 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.583,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van € 5.583,60 voor materiële schade en een vergoeding van
€ 2.000,00 voor immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft [benadeelde 2] verzocht de schadevergoedings-maatregel op te leggen.
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.324,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van voor materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft [benadeelde 3] verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.973,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Voornoemd bedrag bestaat uit een vergoeding van € 4.973,70 voor materiële schade en een vergoeding van
€ 1.000,00 voor immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde. Tot slot heeft [benadeelde 1] verzocht de schadevergoedings-maatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat [benadeelde 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de gevorderde vrijspraak ten aan zien van het bedrag van € 1.324,77. Verder moeten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] volgens de officier van justitie ten aanzien van de gevorderde vergoedingen voor immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard omdat die onderdelen van hun vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde vergoedingen voor materiële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van het volgende:
  • aan [benadeelde 2] : € 3.097,40, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • aan [benadeelde 1] : € 2.167,85, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verdachte slechts verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vergoeding van voormelde bedragen. De officier van justitie heeft verzocht verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de bedragen aan [benadeelde 2] en [benadeelde 1] omdat ook een ander gehouden is tot vergoeding van hetzelfde bedrag. Tot slot heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat hooguit aan [benadeelde 2] een bedrag van € 1.852,15 kan worden toegewezen, tenzij verdachte wordt vrijgesproken van het (schuld)witwassen van dat bedrag. Voor het overige dient een ieder niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [benadeelde 3]
De rechtbank zal [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde voor zover dat ziet op het (schuld)witwassen van een door [benadeelde 3] betaald bedrag. [benadeelde 3] kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1]
De gevorderde vergoedingen voor materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde 2] en [benadeelde 1] als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde materiële schade hebben geleden.
In het geval van [benadeelde 2] kan een bedrag van € 3.097,40 worden aangemerkt als rechtstreekse schade en in het geval van [benadeelde 1] een bedrag van € 2.167,85.
Het voorgaande betekent dat zal worden toegewezen:
  • in het geval van [benadeelde 2] : een bedrag van € 3.097,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.027,00 vanaf 8 maart 2018 en over het bedrag van € 2.070,40 vanaf 9 maart 2018, tot de dag van volledige betaling;
  • in het geval van [benadeelde 1] : een bedrag van € 2.167,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 februari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van het overig door [benadeelde 2] en [benadeelde 1] gevorderde is niet gebleken van een voldoende verband met het bewezen verklaarde. De rechtbank zal [benadeelde 2] en [benadeelde 1] daarom voor die delen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat die delen van de vordering bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
De gevorderde vergoedingen voor immateriële schade
De rechtbank begrijpt dat de vorderingen tot immateriële schadevergoeding van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zien op vergoeding van geestelijk letsel. Voor vergoeding van dergelijke schade is op grond van artikel 6:106, lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De vaststelling dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Uit de thans beschikbare informatie kan niet worden afgeleid of sprake is van in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nader onderzoek daarnaar zou noodzakelijk zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering tot immateriële schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert als bedoeld in art. 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze delen van hun vordering en kunnen deze onderdelen van de vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade van [benadeelde 2] naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover [benadeelde 2] voor dat hele bedrag aansprakelijk is. De rechtbank zal hem dan ook veroordelen tot hoofdelijke betaling.
Niet gebleken is dat verdachte met anderen hoofdelijk aansprakelijk is voor het toegewezen bedrag aan [benadeelde 1] . Om die reden kan van een hoofdelijke veroordeling tot betaling van de schadevergoeding aan [benadeelde 1] geen sprake zijn.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat:
  • van het bedrag van € 3.097,40 ten behoeve van [benadeelde 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente € 1.027,00 vanaf 8 maart 2018 en over het bedrag van € 2.070,40 vanaf 9 maart 2018, tot de dag van volledige betaling;
  • van het bedrag van € 2.167,85 ten behoeve van [benadeelde 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 februari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten achterwege blijven.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [benadeelde 2] of [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan [benadeelde 2] of [benadeelde 1] .
Proceskosten
Nu [benadeelde 3] niet-ontvankelijk wordt verklaard in diens vordering, zal [benadeelde 3] in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 77b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het in rubriek 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [benadeelde 3] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 3.097,40, zijnde een vergoeding voor materiële schade;
  • verklaart [benadeelde 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.027,00 vanaf
8 maart 2018 en over het bedrag van € 2.070,40 vanaf 9 maart 2018, tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat
€ 3.097,40 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van
€ 1.027,00 vanaf 8 maart 2018 en over het bedrag van € 2.070,40 vanaf 9 maart 2018, tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 2] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 2.167,85, zijnde een vergoeding voor materiële schade;
  • verklaart [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.167,85 vanaf 5 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de gevorderde hoofdelijke veroordeling af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 2.167,85 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.167,85 vanaf 5 februari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [benadeelde 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. H. den Haan en D.S. Terporten-Hop, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Campmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

1 primair:

hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [E] ) en/of € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [A] ), althans enig
geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77 en/of € 1245,25 en/of € 1852,15 en/of € 2167,85, althans enig
geldbedrag, was, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77 en/of € 1245,25 en/of € 1852,15 en/of € 2167,85, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
en/of
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [E] ) en/of € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [A] ), althans enig
geldbedrag, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovengenoemde geldbedragen, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

1 subsidiair:

een of meer onbekend gebleven personen, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen in vereniging, althans alleen,
een of meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [E] ) en/of € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [A] ), althans enig
geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [E] ) en/of € 1245,25
(middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [A] ), althans enig geldbedrag, althans enig geldbedrag, was, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77 en/of € 1245,25 en/of € 1852,15 en/of € 2167,85, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl deze onbekend gebleven personen (telkens) wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of
Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, een of meerdere malen (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (telkens) zelf en/of een of meer onbekend gebleven personen geldbedragen te (laten) pinnen/betalen en/of op te (laten) nemen met de bankpas(sen) van [E] en/of [naam] en/of [medeverdachte 2] en/of [A] , althans met een bankpas welke niet op naam staat van verdachte,
en/of
een of meer onbekend gebleven personen, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 te Almere en/of Hilversum en/of Bussum en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen in vereniging, althans alleen,
een of meermalen (telkens) van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedragen van (in totaal) € 1324,77, (middels de bankrekening van [E] ) en/of € 1245,25 (middels de bankrekening van [naam] ) en/of € 1852,15 (middels de bankrekening van [medeverdachte 2] ) en/of € 2167,85 (middels de bankrekening van [A] ), althans enig
geldbedrag, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van bovengenoemde geldbedragen, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl deze onbekend gebleven personen (telkens) wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat dat
voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (telkens) zelf en/of een of meer onbekend gebleven personen geldbedragen te (laten) pinnen/betalen en/of op te (laten) nemen met de bankpas(sen) van [E] en/of [naam] en/of [medeverdachte 2] en/of [A] , althans met een bankpas welke niet op naam staat van verdachte;

2 primair:

hij, op of omstreeks 9 maart 2018 te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een pet, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een pet gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest
vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

2 subsidiair:

hij, op of omstreeks 9 maart 2018, te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een pet, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 augustus 2019, genummerd
2.pagina 490 en 491.
3.pagina 504 en 505.
4.pagina 533, 536 tot en met 538 en 540.
5.pagina 219 tot en met 222.
6.pagina 235 en 236.
7.pagina's 746 tot en met 750, 753 en 754.
8.pagina 782, 784 en 785.
9.262 tot en met 265.
10.pagina 420 en 423 tot en met 426.
11.pagina 278 en 279.
12.pagina 322 tot en met 324.
13.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2020.
14.pagina 282 en 283.
15.pagina 314.
16.pagina 641.
17.de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2020.