ECLI:NL:RBMNE:2020:2631

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van bijstandsuitkering door toepassing van de kostendelersnorm en de gevolgen voor de eiseres en haar dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres ontving sinds 6 september 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, maar haar bijstandsuitkering werd per 1 april 2019 verlaagd vanwege de toepassing van de kostendelersnorm. Dit gebeurde omdat haar meerderjarige dochter, die tot dat moment studiefinanciering ontving, niet langer recht had op deze financiering en als kostendelende medebewoner werd aangemerkt. Eiseres voerde aan dat de toepassing van de kostendelersnorm leidde tot een onleefbare situatie, aangezien zij zowel voor zichzelf als voor haar dochter moest zorgen, terwijl de bijstandsuitkering onvoldoende was om in de levensonderhoudskosten te voorzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochter van eiseres op 1 april 2019 geen recht meer had op studiefinanciering en dat de kostendelersnorm van toepassing was. Eiseres stelde dat de kosten van levensonderhoud en schulden waren ontstaan door de verlaging van de bijstandsuitkering, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder de kostendelersnorm terecht had toegepast. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, die bevestigden dat bij de toepassing van de kostendelersnorm geen rekening gehouden hoeft te worden met de inkomsten van medebewoners. Eiseres had ook geen bewijs geleverd voor haar stelling dat er sprake was van een zeer bijzondere situatie die een uitzondering op de kostendelersnorm rechtvaardigde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.J.M. de Vos),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 1 april 2019 de hoogte van de bijstandsuitkering van eiseres gewijzigd.
Bij besluit van 26 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 29 juni 2020 zijn eiseres en haar gemachtigde telefonisch gehoord. Verweerder heeft afgezien van de mogelijkheid telefonisch gehoord te worden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres ontvangt sinds 6 september 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande (70%). Eiseres is woonachtig op het adres [adres] te [woonplaats] . Eiseres woont hier samen met haar meerderjarige dochter, mevrouw [A] , geboren op [1997] . Mevrouw [A] heeft tot 1 april 2019 een opleiding gevolgd en had tot die datum recht op studiefinanciering.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de hoogte van de uitkering van eiseres met ingang van 1 april 2019 verlaagd naar € 732,54 per maand, omdat haar dochter vanaf dat moment wordt aangemerkt als kostendelende medebewoner. De dochter van eiseres studeerde immers niet meer en had vanaf 1 april 2019 geen recht meer op studiefinanciering.
3.
Eiseres voert aan dat verweerder niet goed op de hoogte is van haar woon-/leefsituatie. Doordat de kostendelersnorm is toegepast zijn de inkomsten van eiseres dermate laag dat er geen sprake meer is van een leefbare situatie. Eiseres moet in haar eigen levensonderhoud voorzien, maar ook in dat van haar dochter. De dochter van eiseres was op 1 april 2019 zwanger. De vaste lasten moeten ook worden voldaan. De uitkering van eiseres is te laag om al deze kosten te voldoen. Er is sprake van het overschrijden van de armoedegrens en dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
Tijdens de telefonische hoorzitting heeft eiseres hieraan toegevoegd dat, indien zich direct op 1 april 2019 zou hebben gemeld bij verweerder voor een bijstandsuitkering, er vanwege haar leeftijd sprake zou zijn geweest van een wachttijd van een maand, zodat zij in ieder geval over de maand april 2019 geen bijstand zou hebben gehad. Omdat haar dochter niet beschikte over een inkomen, heeft eiseres alle kosten moeten dragen en zijn er schulden ontstaan. Door het toepassen van de kostendelersnorm is een huurschuld ontstaan van zo’n
€ 1.100,--, waarop eiseres nu € 50,-- per maand afbetaalt. Ook is er een schuld bij de energiemaatschappij ontstaan van ongeveer € 350,-- tot € 400,--, waarop ook wordt afbetaald. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangegeven dat in schrijnende situaties een uitzondering kan worden gemaakt. Daarvan is hier sprake en volgens eiseres had verweerder in haar situatie maatwerk moeten leveren. Verweerder had in ieder geval tot het moment waarop de dochter (een voorschot op) bijstand ontving, namelijk 4 juni 2019, moeten afzien van het toepassen van de kostendelersnorm.
4. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Participatiewet (Pw), is op de belanghebbende van 21 jaar of ouder de kostendelersnorm van toepassing indien de belanghebbende één of meer kostendelende medebewoners heeft.
Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en die geen onderwijs volgt als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Pw.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op het tijdstip in geding, namelijk 1 april 2019, samen woonde met haar dochter, dat de dochter ouder is dan 21 jaar, dat zij vanaf 1 april 2019 geen recht meer heeft op studiefinanciering. Dit betekent dat de dochter van eiseres een kostendelende medebewoner is in de zin van artikel 19a, eerste lid, van de Pw.
6. In de kern komt het standpunt van eiseres er op neer dat verweerder in dit geval de kostendelersnorm ten onrechte heeft toegepast, omdat haar dochter op 1 april 2019 niet beschikte over inkomsten. Dit betoog kan niet slagen. De hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), heeft immers in diverse uitspraken [1] geoordeeld dat bij de toepassing van de kostendelersnorm buiten beschouwing moet blijven of en zo ja op welke wijze de medebewoners inkomsten hebben om bijvoorbeeld de huurkosten mede te dragen.
7.
De artikelen 22a en 19a van de Pw bieden verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook geen mogelijkheid om geheel of gedeeltelijk af te wijken van de kostendelersnorm, omdat toepassing ervan in een individuele situatie leidt tot een onredelijke uitkomst of een onbillijkheid van overwegende aard.
8. De stelling van eiseres dat verweerder in haar geval maatwerk had moeten leveren vat de rechtbank op als een beroep op artikel 18, eerste lid, van de Pw. In dat artikel staat dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Uit een uitspraak van de CRvB [2] volgt dat voor een individuele afstemming met toepassing van deze bepaling in de vorm van een verhoging van de bijstand slechts plaats is in zeer bijzondere situaties.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat als gevolg van de toepassing van de kostendelersnorm vanaf 1 april 2019 schulden zijn ontstaan. Nog daargelaten dat eiseres die stelling verder niet met schriftelijke bewijsstukken heeft onderbouwd is de rechtbank is van oordeel dat wat heeft eiseres heeft aangevoerd onvoldoende is voor de conclusie dat sprake is van een zeer bijzondere situatie zoals is bedoeld in de in overweging 8. genoemde uitspraak van de CRvB.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juli 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken (te vinden op www.rechtspraak.nl):
2.Zie de uitspraak van 11 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8450