ECLI:NL:RBMNE:2020:2737

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2293
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet door het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst (RDWI). Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een onmiddellijke voorziening te treffen, omdat zij zonder inkomen zat en in financiële problemen verkeerde. Ze had een huurachterstand en leende geld van vrienden en familie om in haar levensonderhoud te voorzien.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In dit geval was de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster geen omstandigheden had aangevoerd die een onmiddellijke voorziening vereisten. De voorzieningenrechter constateerde dat verzoekster een positief saldo op haar bankrekening had en dat er geen bewijs was van een dreigende huisuitzetting. Bovendien bleek uit de overgelegde bankafschriften dat verzoekster tot en met april 2020 huur had betaald.

Daarom concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen sprake was van spoedeisend belang en dat het bestreden besluit van de RDWI niet evident onrechtmatig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog openbaar zal worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2293

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Jevtovic),
en

Het dagelijks bestuur van de RDWI, Regionale Sociale Dienst, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoekster heeft ter onderbouwing van het gestelde spoedeisend belang aangevoerd dat zij zonder inkomen zit. Verzoekster heeft geleend om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien en haar vaste lasten te kunnen betalen. Verzoekster heeft sinds januari 2020 een huurachterstand en is genoodzaakt geld te lenen bij haar schoonzus en vriend. Als haar geen bijstand wordt toegekend, kan zij haar woning kwijtraken. Verder voert verzoekster aan dat zij niet kan werken vanwege verschillende operaties en is zij vanwege gezondheidsproblemen niet in staat om op korte termijn te kunnen werken. Ter onderbouwing van het gestelde overlegt verzoekster de huurovereenkomst en bankafschriften van haar Rabo Directrekening, met een rekeningnummer eindigend op *** [rekeningnummer] , over de periode van 19 oktober 2019 tot en met 15 juni 2020.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen omstandigheden heeft aangevoerd die vanwege onverwijlde spoed vereisen dat een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster in een zodanige financiële situatie terecht komt, dat voor verzoekster een onomkeerbare situatie dreigt. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat verzoekster een positief saldo op haar rekening heeft staan, dat er verschillende contante stortingen op de rekening zijn gedaan, waarvan de herkomst niet bekend is en dat er geld is overgeschreven van een onbekende Rabobank-rekening, met een rekeningnummer eindigend op *** [rekeningnummer] , die op naam van verzoekster staat. Voorts blijkt niet dat er sprake is van dreigende huisuitzetting. Het overleggen van een huurovereenkomst is hiertoe onvoldoende. Daarnaast merkt de voorzieningenrechter op dat uit de bankafschriften, anders dan verzoekster heeft gesteld, blijkt dat verzoekster tot en met april 2020 huur heeft betaald. De voorzieningenrechter komt gelet op hetgeen verzoekster heeft aangevoerd en de overgelegde stukken tot de conclusie dat er geen sprake is van onverwijlde spoed, als bedoeld onder 2.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 15 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.