ECLI:NL:RBMNE:2020:2802

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
19/2335, 19/3642, 19/3652
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eigen bijdrage beschermd wonen op grond van de Wmo

Op 15 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V. (CAK) over de eigen bijdrage voor de maanden september en oktober 2018, en de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de primaire besluiten van het CAK onjuist waren en dat eiser een bedrag van € 1.468,08 dient te betalen voor de maand juli 2016, in plaats van het eerder vastgestelde bedrag van € 1.531,57. De rechtbank heeft het beroep UTR 19/3652 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de eigen bijdrage betreft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CAK geen bevoegdheid heeft tot kwijtschelding van de eigen bijdrage, aangezien de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dwingendrechtelijk zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij kwetsbaar en ziek is, en dat hij niet in staat is om de eigen bijdrage te betalen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de berekening van de eigen bijdrage correct is en dat de besluiten van het CAK zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,- en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter S.G.M. Buys, in aanwezigheid van griffier M. van Ettikhoven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 19/2335, UTR 19/3642 en UTR 19/3652

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Sala),
en

Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V. (CAK), verweerder

(gemachtigde: D. Dijkstra-Burlage).

Procesverloop

19.2335

De primaire besluiten van 21 september 2018, 19 oktober 2018 en 22 februari 2019 betreffen facturen die gaan over de eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) over de maanden september en oktober 2018.
In het besluit van 7 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Eiser moet over de maanden september en oktober 2018 een bedrag van (totaal) € 1.593,66 betalen.

19.3642

De primaire besluiten van 20 augustus 2018, 21 januari 2019, 22 februari 2019 en
24 mei 2019 betreffen facturen die gaan over de eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond van de Wmo over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2018.
In het besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Eiser moet over de periode van
1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2018 een bedrag van € 26.100,56 betalen.

19.3652

Het besluit van 10 mei 2019 gaat over de hoogte van de eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond van de Wmo over de periode vanaf 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016.
In het besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het besluit van 10 mei 2019 herroepen en het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de hoogte van de eigen bijdrage herzien. Eiser moet over de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016 een bedrag betalen van € 9.190,02.

In alle zaken

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde inzicht te krijgen in eisers financiële situatie.
Verweerder heeft op 20 december 2019 een reactie met bijlagen ingediend. Verweerder vermeldt dat eiser op basis van drie regelingen schulden heeft bij verweerder. In dit verband merkt verweerder op dat sinds december 2019 het door GGN gelegde derdenbeslag is vervallen. Ook legt verweerder een berekening over op grond waarvan verweerder concludeert dat eiser met zijn huidige inkomen en de over 2019 te betalen eigen bijdrage per maand een bedrag van € 500,09 netto over houdt ter vrije besteding. Dit bedrag overstijgt de vastgestelde zak- en kleedgeldnorm van € 325,50 per maand. Op basis van de Recofa methode heeft verweerder berekend dat de beslagvrije voet € 225,57 bedraagt (productie 40). Verweerder brengt op dit bedrag een bedrag van € 52,- betreffende de betalingsregeling van eiser en de belastingdienst in mindering. Verweerder heeft tevergeefs getracht te achterhalen of eiser een betalingsregeling heeft getroffen met CZ. Ten slotte concludeert verweerder dat eiser een gedeelte van zijn inkomen (€ 173,55 per maand) kan aanwenden om de navordering van € 26.036,97 te betalen en stelt aan eiser in eerste instantie een betalingsregeling voor van 36 maandelijkse termijnen.
Eiser heeft op 21 februari 2020 gereageerd en eveneens een berekening overgelegd met bijlagen. Eiser concludeert dat de berekening van verweerder niet correct is omdat hij naast het CAK nog andere betalingsverplichtingen heeft waaronder een bedrag van € 40,- per maand op grond van een betalingsregeling met CZ. Ook vermeld eiser dat het derdenbeslag van GGN van € 235,- per maand niet is vervallen (productie 5). Eiser verzoekt om gedeeltelijke kwijtschelding van de schuld en is bereid om € 50,- per maand af te lossen.
Bij brief van 10 maart 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet nodig is om in deze zaak opnieuw een zitting te houden. De zitting zal daarom achterwege worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Partijen hebben de rechtbank niet laten weten dat zij op een zitting willen worden gehoord.
In de brief van 7 mei 2020 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Verweerder heeft op 6 juni 2018 van de zorgverlener of van eisers Centrumgemeente vernomen dat eiser per 1 januari 2016 beschermd woont bij Stichting [stichting] in [woonplaats] . Vervolgens heeft verweerder de eigen bijdrage van eiser voor beschermd wonen op grond van de Wmo in de onder het procesverloop genoemde besluiten vastgesteld vanaf 1 januari 2016.

UTR 19/3652

2. Ter zitting heeft verweerder verzocht om het beroep (UTR 19/3652) gegrond te verklaren omdat de eigen bijdrage over de maand juli 2016 ten onrechte is vastgesteld op een bedrag van € 1.531,57. Dit moet volgens verweerder een bedrag van € 1.468,08 zijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerde nader toegelicht dat eiser daarom nog een bedrag van totaal
€ 26.036,97 (€ 26.100,56 - € 63,59) dient terug te betalen.
3. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de eigen bijdrage over de maand juli 2016 dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en stelt het bedrag aan eigen bijdrage over de maand juli 2016 vast op € 1.468,08. Dit is ook het bedrag dat verweerder in het primaire besluit heeft vastgesteld.

In alle zaken

4. Eiser voert aan dat de verschuldigde eigen bijdrage geheel dan wel gedeeltelijk moet worden kwijtgescholden. Ter zitting is gebleken dat eiser het eens is met de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage. Waar het eiser om gaat is dan hij kwetsbaar en ziek is en niet in staat om alles te overzien of te regelen. Daarom woont hij ook beschermd bij [stichting] . Omdat [stichting] heeft nagelaten om eiser - na zijn verblijf in het ziekenhuis - opnieuw in te schrijven, is de inning van de eigen bijdrage gestopt. Eiser kan hier niets aan doen en is het er dan ook niet mee eens dat hij met terugwerkende kracht de eigen bijdrage moet betalen over de jaren 2016, 2017 en 1 januari 2018 tot 1 november 2018. Daarvoor bestaat volgens eiser geen draagkracht. Eiser wijst er op dat hij de eigen bijdrage nooit kan voldoen omdat zijn besteedbaar inkomen ver onder het zak- en kleedgeldniveau komt te liggen. De bestreden besluiten zijn ondeugdelijk gemotiveerd dan wel onzorgvuldig tot stand gekomen omdat verweerder niet is ingegaan op de reële inkomenssituatie van eiser.
5. De rechtbank stelt vast dat de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage over de periode 2016 tot 1 november 2018 niet in geschil is. Bij de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage is ook rekening gehouden met het zak- en leefgeld van eiser. Voorts stelt de rechtbank vast dat partijen verschillen van mening over het bestaan van een door GGN ten behoeve van verweerder gelegd derdenbeslag.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval geen bevoegdheid heeft tot kwijtschelding van de geldschuld. De bepalingen van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 betreffende de heffing van de eigen bijdragen zijn namelijk dwingendrechtelijk van aard en limitatief gesteld. Zij bevatten geen hardheidsclausule en bieden geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3031).
7. Volgens de rechtbank is in deze zaak de vraag of verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van evenredige belangenafweging heeft gehandeld door niet gedeeltelijk van het invorderingsbedrag af te zien.
8. In dit verband is van belang dat verweerder, naar aanleiding van de financiële gegevens van eiser, een betalingsregeling heeft voorgesteld. Verweerder heeft bij de op 20 december 2019 overgelegde berekening zoals hiervoor genoemd, rekening gehouden met de bescherming van de beslagvrije voet. In zijn reactie van 21 februari 2020 schrijft eiser dat hij - terwijl in zijn berekening rekening wordt gehouden met de aflossingsregeling met CZ van € 40,- per maand en met het bedrag van € 235,- per maand betreffende het gestelde derdenbeslag van GGN - bereid is tot het treffen van een betalingsregeling inhoudende dat hij € 50,- per maand aflost. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van de evenredige belangenafweging niet zijn geschonden.

UTR 19/3652

9. Omdat de rechtbank het beroep UTR 19/3652 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep 19/3652 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage over de maand juli 2016;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- verklaart het beroep UTR 19/2335 ongegrond;
- verklaart het beroep UTR 19/3652 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2020 door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.