In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de herziening van de eigen bijdrage voor zorg met verblijf voor het jaar 2015, gebaseerd op gewijzigde inkomensgegevens van het jaar 2013. Appellant, vertegenwoordigd door mr. V.J.M. Janszen, heeft hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het CAK, dat de hoogte van de eigen bijdrage had vastgesteld en later had gewijzigd. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen de besluiten van het CAK ongegrond verklaard en CAK veroordeeld in de proceskosten van appellant.
Tijdens de zitting op 30 mei 2018 heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld. Het CAK had de eigen bijdrage voor zorg met verblijf vastgesteld op € 383,31 per maand, maar later gewijzigd naar € 454,50 per maand. Appellant betwistte de hoogte van de eigen bijdrage en de grondslag waarop deze was vastgesteld. De Raad oordeelde dat het CAK de bijdrage terecht had herzien op basis van de gewijzigde inkomensgegevens en dat de berekening in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank en veroordeelde het CAK in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter, en de leden N.R. Docter en S.E. Zijlstra. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018.