Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[verweerder sub 1] ,
1.De procedure
2.De overwegingen
Inleiding
Door het ongeval heeft [verzoeker] onder andere een breuk van het heiligbeen en een dubbele breuk van het schaambeen opgelopen. Ook zaten er glassplinters in zijn oog, had hij meerdere huidverwondingen en een hersenschudding.
Volgens [verweerder sub 1] is er geen aansprakelijkheid. Hij heeft de maximumsnelheid overschreden omdat hij naar een spoedmelding moest en snel ter plaatse moest zijn. De officier van justitie heeft besloten hem niet strafrechtelijk te vervolgen omdat hij gebruik kon maken van de algemene vrijstelling die hij heeft van de bepalingen van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Volgens [verweerder sub 1] is sprake van een rechtvaardigingsgrond: voor zijn werkzaamheden, het algemeen belang en het opsporingsbelang moest hij snel op de plaats van het mogelijke delict aanwezig zijn, daarom overschreed hij de maximumsnelheid. [verzoeker] heeft hem geen voorrang verleend, zodat juist wel sprake is van eigen schuld van [verzoeker] .
Om over de aansprakelijkheid en de mate van eigen schuld duidelijkheid te krijgen is [verzoeker] dit deelgeschil gestart.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt met “de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” zowel bedoeld de plaats van de veroorzakende gebeurtenis als de plaats waar de schade is ingetreden. Dit deelgeschil gaat over een ongeval dat in Nederland, in Utrecht, heeft plaatsgevonden. Euro Insurance wordt op grond van de directe actie zoals geregeld in de WAM aangesproken als aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder sub 1] . De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
De van toepassing zijnde wet is de interne wet van de Staat op welk grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden.”. Het ongeval is gebeurd in Utrecht, zodat Nederlands recht van toepassing is.
Vrijstelling van bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ten behoeve van de Regionale Politiekorpsen” heeft de minister aan bestuurders van politievoertuigen, ook aan onopvallende - niet als zodanig herkenbare - politievoertuigen, een vrijstelling van de bepalingen van het RVV 1990 verleend (hierna ook: politievrijstelling). Als de politie deze vrijstelling gebruikt, is dat aan een aantal voorschriften en beperkingen gebonden. Zo moet 1) de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk gewaarborgd worden, 2) moeten de voorschriften die in de “
Brancherichtlijn Verkeer Politie” (hierna ook: brancherichtlijn) staan worden nageleefd en 3) mogen bevoegdheden alleen worden uitgeoefend voor zover dat voor de uitvoering van de opgedragen taak noodzakelijk is.
(…) De vraag rest dan of u gebruik kon maken van de vrijstelling van de bepalingen van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Ik ben van mening dat u van deze vrijstelling gebruik kon maken. (…) Ik acht aannemelijk dat de gevoerde snelheid noodzakelijk was voor het uitvoeren van de opgedragen (politie)taak. (…)”.
Brancherichtlijn Verkeer Politie” (zie hiervoor onder 2) in 2.8.), voor het gebruik maken van de vrijstelling is voldaan. Met [verzoeker] is de rechtbank van oordeel dat aan die voorschriften niet voldaan is. Om te beginnen staat vast dat [verweerder sub 1] geen specialistische rijopleiding heeft genoten (en met goed gevolg heeft afgelegd). Dit kan worden afgeleid uit zijn verklaring in het proces-verbaal. Uit die verklaring van [verweerder sub 1] leidt de rechtbank ook af dat er geen zogenoemde Prio 1 melding van een centralist van de meldkamer is afgegeven, waaraan de conclusie moet worden verbonden dat van een dringende taak in de zin van de richtlijn dan ook geen sprake was. Er was dus geen noodzaak om snel ter plaatse te gaan. Ook moet van de snelheid waarmee [verweerder sub 1] reed bij het naderen en oversteken van een kruising worden geoordeeld dat niet met aangepaste snelheid in de zin van de richtlijn is gereden.
De rechtbank merkt nog op dat de politievrijstelling ook geen vrijbrief is voor het veroorzaken van ongelukken. Er zal steeds rekening moeten worden gehouden met andere weggebruikers en hun - eventueel foutieve - weggedrag. Voor een niet als zodanig herkenbaar politievoertuig klemt dit des te meer, juist omdat zo’n voertuig niet opvalt door reflectiestrepen en/of optische en/of geluidssignalen.
De rechtbank stelt voorop dat een voorrangsfout in het verkeersrecht in het algemeen zwaarder weegt dan een overschrijding van de maximumsnelheid. Ook aan te hard rijdend voorrangsgerechtigd verkeer moet voorrang worden verleend. Verkeersdeelnemers moeten er rekening mee houden dat andere weggebruikers harder rijden dan de maximaal toegestane snelheid, maar hierbij geldt wel dat het moet gaan om in redelijkheid te verwachten snelheidsovertredingen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de kwestie beoordelen.
(…) Ik wilde de Darwindreef op gaan. Ik heb naar links en naar rechts gekeken, maar ik heb niemand aan zien komen. Ik ben door gereden en heb de auto van links niet gezien. Zelfs het moment net voor de aanrijding heb ik de auto niet gezien.” In het proces-verbaal van de politie, op p. 47 onder 2.3.5, staat dat er op het moment van het ongeval geen sprake was van zichtbelemmerende obstakels of omstandigheden en dat het zicht voor de betrokken bestuurders goed was. De rechtbank is er bovendien van op de hoogte dat bij de locatie waar het hier over gaat geen sprake is van belemmerd zicht (door bosschages), zoals [verzoeker] wel stelt, er is vrij zicht op de Darwindreef, in ieder geval over een afstand die zodanig is dat ook bij de door [verweerder sub 1] gereden snelheid hij tijdig waarneembaar is geweest voor [verzoeker] . In principe zou [verzoeker] [verweerder sub 1] dus gezien moeten hebben.
Tegenover deze voorrangsfout staat de snelheidsovertreding van [verweerder sub 1] . Door met een snelheid van tussen de 72 en de 82 km/h te rijden heeft [verweerder sub 1] de geldende maximumsnelheid van 50 km/h met (gemiddeld gezien) meer dan 50% overschreden. Zo’n overschrijding hoefde [verzoeker] in redelijkheid niet te verwachten op een weg binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 50 km/h gold. Tegenover de politie, en ook in zijn verweerschrift, heeft [verweerder sub 1] verklaard dat hij [verzoeker] van rechts aan zag komen rijden bij het naderen van de kruising. [verweerder sub 1] heeft, toen hij bemerkte dat [verzoeker] de weg op kwam rijden, een aanrijding alleen niet kunnen vermijden. Dit impliceert dat de snelheid waarmee [verweerder sub 1] reed heeft bijgedragen aan het ongeval. Dat de forse snelheid waarmee [verweerder sub 1] reed heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, kan bovendien worden afgeleid uit de impact van de aanrijding: [verzoeker] heeft breuken in het bekkengebied opgelopen.
Anders dan [verweerder sub 1] meent, is de rechtbank van oordeel dat ook hem een verwijt kan worden gemaakt van het ongeval. Als de snelheidsoverschrijding van [verweerder sub 1] minder groot zou zijn geweest (met enige overschrijding van de toegestane snelheid moet men in redelijkheid rekening houden) zou er sprake van hebben kunnen zijn dat er geen verwijtbaarheid aan de kant van [verweerder sub 1] aangenomen had kunnen worden gelet op de voorrangsfout en evidente onoplettendheid van [verzoeker] , maar een overschrijding van ongeveer 50% binnen de bebouwde kom zoals die zich in deze zaak voorgedaan heeft brengt met zich dat [verweerder sub 1] verwijtbaar heeft gehandeld en bovendien zou het ongeval in ieder geval minder ernstige gevolgen voor [verzoeker] hebben gehad als [verweerder sub 1] minder (te) hard zou hebben gereden voorafgaand aan de aanrijding, daaronder begrepen het na de waarneming door [verweerder sub 1] van [verzoeker] niet terugbrengen van zijn snelheid. Daarom is de rechtbank van oordeel - alles afwegend - dat het ongeval voor een derde deel aan het rijgedrag van [verweerder sub 1] moet worden toegerekend, en hij in zoverre aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] door het ongeval lijdt.