ECLI:NL:RBMNE:2020:2961

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
C/16/477771 / FO RK 19-415
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder en verzoek voogdij pleegouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2020 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de moeder van een minderjarige, geboren in 2014, die sinds 2017 bij pleegouders woont. De moeder is sinds 2017 spoorloos en heeft geen contact met het kind. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van het kind is dat het ouderlijk gezag van de moeder wordt beëindigd, omdat zij al jarenlang niet betrokken is bij de verzorging en opvoeding van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, en de kinderrechter heeft dit verzoek toegewezen. De pleegouders hebben ook verzocht om de voogdij over het kind, maar dit verzoek is afgewezen. De kinderrechter oordeelt dat de voogdij bij de gecertificeerde instelling (GI) moet blijven, omdat er een conflict is tussen de pleegouders en de biologische familie van het kind. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er een onafhankelijke derde betrokken blijft bij de beslissingen over het kind, om zo de omgang tussen het kind en de biologische familie in goede banen te leiden. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers:
C/16/477771 / FO RK 19-415
C/16/498768 / FO RK 20-337
Beschikking van 28 juli 2020
in de zaak van:
De RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen de Raad,
en
[A] en
[B] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de pleegouders,
advocaat mr. M. Kramer,
met als belanghebbenden:
de gecertificeerde instelling SAMEN VEILIG MIDDEN NEDERLAND,
wonende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen de GI.
en
[C] ,
met onbekende verblijfplaats,
hierna te noemen de moeder.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft in deze zaak na gezamenlijke behandeling, twee beschikkingen onder de zaaknummers C/16/477771 / FO RK 19-415 en C/16/481045/ FO RK 19-744 gewezen op 17 juli 2019. In die beschikkingen heeft de rechtbank de verdere behandeling aangehouden in afwachting van het raadsrapport.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 2 maart 2020, ontvangen door de rechtbank op 5 maart 2020;
  • het verzoekschrift van de Raad van 2 maart 2020, ontvangen op 5 maart 2020;
  • het standpuntstuk van de GI van 8 juni 2020;
  • de brief van de vader van 24 juni 2020;
  • de brief van de vader van 25 juni 2020;
  • de brief van de oma vaderszijde van 25 juni 2020.
1.3.
Op 26 juni 2020 zijn ter terechtzitting met gesloten deuren de zaken met zaaknummers C/16/477771 / FO RK 19-415 en C/16/481045 / FO RK 19-744 wederom gezamenlijk behandeld. Tegelijkertijd is ook het verzoek van de Raad met zaaknummer C/16/498768 / FO RK 20-337 behandeld. Daarbij waren aanwezig:
  • de pleegouders, bijgestaan door mr. M. Kramer;
  • mr. L. van Dinter namens de heer [D] (hierna: de vader), als waarnemend advocaat in de plaats van mr. M. Erkens;
  • mevrouw [E] , de oma vaderszijde van [voornaam van minderjarige] (hierna: de oma), bijgestaan door mr. R.F.P. Scheele;
  • mevrouw [F] en mevrouw [G] als vertegenwoordigsters van de GI;
  • de heer [H] als vertegenwoordiger van de Raad.
1.4.
De vader is zelf niet naar de zitting gekomen.
1.5.
Mr. Kramer heeft aan de hand van pleitnotities het woord gevoerd.
1.6.
Voor de goede orde wordt vermeld dat beslissingen in de zaak met zaaknummer C/16/481045 / FO RK 19-744 in een aparte beschikking worden neergelegd. De reden hiervoor is dat deze zaak ondanks gezamenlijke behandeling ook in een aparte tussenbeschikking is opgenomen, en dit is ook overzichtelijker.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de beschikking van 17 juli 2019.
2.2.
Voor alle duidelijkheid wordt herhaald dat het in deze zaak gaat om de minderjarige
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
2.3.
[voornaam van minderjarige] verblijft sinds 15 juli 2017 bij de pleegouders. De pleegzorgaanbieder is [naam instelling] . Het gezag van de moeder is geschorst sinds 5 oktober 2018 en de GI is sinds 5 oktober 2018 belast met de voogdij over [voornaam van minderjarige] . De vader heeft geen gezag. Hij heeft [voornaam van minderjarige] wel erkend.
2.4.
De pleegouders hebben de voogdij over [voornaam van minderjarige] verzocht. De Raad heeft onderzocht welke gezagssituatie het beste is voor [voornaam van minderjarige] . De Raad heeft geconcludeerd dat het niet langer in het belang van [voornaam van minderjarige] is als haar moeder het ouderlijk gezag behoudt, ondanks dat haar gezag is geschorst. De Raad heeft schriftelijk verzocht het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en de voogdij over [voornaam van minderjarige] bij de pleegouders neer te leggen. De GI heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek, en verzocht om het verzoek van de pleegouders af te wijzen. Tijdens de zitting heeft de Raad het verzoek over de voogdij gewijzigd en verzocht om de voogdij - in ieder geval voorlopig - bij de GI te laten.

3.De beoordeling

Belanghebbenden
3.1.
De kinderrechter wijst de moeder en de GI aan als belanghebbenden in deze procedure. De vader en de oma zijn geen belanghebbenden in deze procedure. Dit betekent dat enkel de moeder en de GI het recht hebben om in deze procedure verweer te voeren, tegenverzoeken te doen en na een beschikking in hoger beroep te gaan. Dat wordt hierna uitgelegd.
Vader en oma
3.2.
In de tussenbeschikking van 17 juli 2019 heeft de kinderrechter de vader en oma aangemerkt als informant. Aangezien de vader en oma uitgebreid hebben beargumenteerd dat zij vinden dat zij belanghebbenden zijn in deze procedure, zal de kinderrechter bij deze de beslissing om vader en oma in deze procedure niet als belanghebbenden aan te merken, motiveren.
3.3.
Volgens de wet zijn alleen diegenen op wiens rechten of plichten het voorliggende verzoek rechtstreeks betrekking heeft, belanghebbenden in de procedure. [1] Onder die rechten en verplichtingen worden ook gerekend de rechten en verplichtingen die uit internationale verdragen volgen [2] . Dit betekent dat artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) van belang is voor de vraag of de vader en oma van [voornaam van minderjarige] belanghebbenden zijn in deze procedure. Artikel 8 EVRM beschermt het recht op ‘family life’ en op ‘private life’. De vraag moet dus beantwoord worden of vader en oma family life of private life hebben met [voornaam van minderjarige] , en zo ja, of zij door toewijzing van het verzoek van de pleegouders of het verzoek van de Raad in dat recht worden geraakt. Zo ja, dan zijn zij belanghebbenden.
3.4.
De kinderrechter vindt dat oma geen belanghebbende is in deze procedure, omdat zij geen family life of private life met [voornaam van minderjarige] heeft en omdat de verzoeken van de Raad en de pleegouders ook niet op een andere manier rechtstreeks betrekking hebben op haar rechten of plichten.
3.5.
De oma vindt dat zij wel family life met [voornaam van minderjarige] heeft, of in ieder geval private life, en dat het verzoek van de pleegouders daar rechtstreeks betrekking op heeft. Zij vindt dat zij daarom wel belanghebbende is. Oma vindt dat zij family life, of in ieder geval private life, met [voornaam van minderjarige] heeft omdat zij al twee jaar een slaapkamer voor [voornaam van minderjarige] klaar heeft, de zorg voor [voornaam van minderjarige] op zich wil nemen en omdat zij door de GI en [naam instelling] is goedgekeurd als netwerkpleegouder voor [voornaam van minderjarige] . Hoewel de GI en [naam instelling] inderdaad hebben geconcludeerd dat oma geschikt is als netwerkpleegouder voor [voornaam van minderjarige] , heeft de rechtbank in een eerdere beschikking op 13 november 2018 al geoordeeld dat de oma geen family life heeft met [voornaam van minderjarige] . De omgang die in de tussentijd tussen oma en [voornaam van minderjarige] heeft plaatsgevonden maakt dat niet anders. Van family life is pas sprake wanneer er als familie is samengeleefd. Er moet sprake zijn (geweest) van het op zich nemen van een structureel deel van de verzorging en opvoeding of van een structureel langdurige oppasregeling. Daarvan is geen sprake. Oma is in de eerste jaren van [voornaam van minderjarige(-s)] leven volledig buiten beeld geweest als gevolg van de problemen tussen de vader en de moeder. Vervolgens is er enkel omgang tussen de oma en [voornaam van minderjarige] geweest in het kader van de ondertoezichtstelling, de uitoefening van de voogdij door de GI en het onderzoek naar de mogelijkheid om [voornaam van minderjarige] bij haar biologische familie op te laten groeien. In de beschikking van 13 november 2018 heeft deze rechtbank bepaald dat het perspectief van [voornaam van minderjarige] bij de pleegouders ligt. Ook het feit dat de GI de oma heeft onderzocht als potentiële netwerkpleegouder zorgt er dus niet voor dat de oma family life heeft (gehad) met [voornaam van minderjarige] .
3.6.
De kinderrechter vindt dat ook van private life geen sprake is. Iemand heeft private life met een minderjarige als het contact met en de toegang tot de minderjarige een belangrijk onderdeel van de identiteit van die persoon vormt, in die zin dat er onvrijwillig geen sprake is geweest van betrokkenheid bij het kind, maar wel van een zodanige betrokkenheid óp het kind, dat die betrokkenheid een belangrijk deel van de identiteit van die persoon betreft. Het Europese Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) heeft bepaald dat er sprake kan zijn van private life tussen een biologische vader en zijn kind, als hij onvrijwillig geen onderdeel heeft uitgemaakt van het leven van zijn kind. [3] Dat is anders dan de situatie waar de oma zich nu in bevindt. De oma is een familielid in de tweede graad. De oma maakt wel deel uit van het leven van [voornaam van minderjarige] , alleen niet zoveel als zij zou willen. Dat betekent dat er niet zo snel gezegd kan worden dat de omgang met [voornaam van minderjarige] een zodanig deel uitmaakt van haar identiteit dat er sprake is van private life. De feiten en omstandigheden die de oma heeft aangevoerd zijn daarvoor naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende. Daar komt nog bij dat, zelfs al zou oma wel private life hebben met [voornaam van minderjarige] , dan nog wordt zij door de verzoeken van de Raad en de pleegouders niet in haar ‘private life’ of in andere rechten en plichten geraakt. De bescherming van ‘private life’ ziet namelijk op de omgang tussen de volwassene en de minderjarige. Als de pleegouders de voogdij over [voornaam van minderjarige] zouden krijgen, heeft dit geen invloed op de huidige betrekking tussen de oma en [voornaam van minderjarige] . Daarnaast is het verzoek van de pleegouders geen verzoek dat de oma zelf kan doen. De oma is dus slechts informant in deze procedure.
3.7.
Hoewel de vader wel family life heeft (gehad) met [voornaam van minderjarige] , merkt de kinderrechter hem niet aan als belanghebbende in deze procedure omdat de verzoeken van de Raad en de pleegouders geen rechtstreekse betrekking hebben op zijn rechten en verplichtingen. Alle rechten die de vader als juridisch ouder van [voornaam van minderjarige] heeft, blijven onaangetast door de verzoeken van de Raad en de pleegouders.
Vast staat dat de vader niet is belast met het gezag over [voornaam van minderjarige] , zodat de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder niet ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de vader en [voornaam van minderjarige] . Bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het uitgangspunt dat een ouder zonder gezag niet belanghebbende is in de procedure over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de andere ouder, zijn niet gesteld. De beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder heeft geen beperkend effect op de uitoefening van het recht op gezinsleven van de niet met het gezag belaste vader met [voornaam van minderjarige] . In overeenstemming met het EVRM biedt de Nederlandse wet vader de mogelijkheid om (mede) het gezag over [voornaam van minderjarige] te verzoeken. Van deze bevoegdheid heeft de vader tot op heden geen gebruik gemaakt. Ook het verzoek van de pleegouders om met de voogdij over [voornaam van minderjarige] belast te worden, verandert niets aan de rechtsbetrekking tussen de vader en [voornaam van minderjarige] . De vader heeft nog steeds recht op omgang met [voornaam van minderjarige] en kan nog steeds een verzoek indienen om met het gezag over [voornaam van minderjarige] belast te worden, hoewel alle betrokken partijen het er over eens zijn dat dit laatste nu niet in het belang van [voornaam van minderjarige] is. Nu de vader een dergelijk verzoek niet heeft ingediend, is hij slechts informant in deze procedure.
De moeder
3.8.
De kinderrechter oordeelt dat de moeder belanghebbende is in deze procedure omdat het verzoek van de Raad rechtstreeks betrekking heeft op haar rechten als gezaghebbende ouder. Partijen hebben zich hier overigens niet over uitgelaten.
De GI
3.9.
De kinderrechter oordeelt dat de GI belanghebbende is in deze procedure omdat het verzoek van de pleegouders rechtstreeks betrekking heeft op de rechten van de GI als voogdes. Ook hier heeft niemand zich over uitgelaten.
Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder
3.10.
De kinderrechter zal het verzoek van de Raad om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen toewijzen. Volgens de wet kan de kinderrechter het gezag van een ouder beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en er geen zicht is op verbetering binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is de periode waarbinnen voor het kind duidelijk moet zijn waar hij/zij zal opgroeien. [4]
3.11.
De kinderrechter vindt dat aan dit wettelijke vereiste is voldaan. De moeder is sinds 2017 spoorloos. Zij is daardoor al jarenlang niet meer betrokken bij de verzorging en opvoeding van [voornaam van minderjarige] , en zij heeft ook al die tijd geen contact met [voornaam van minderjarige] gehad. Voordat de moeder verdween, was zij ook niet in staat om zelf voor [voornaam van minderjarige] te zorgen als gevolg van ernstige psychische problemen. [voornaam van minderjarige] is inmiddels zes jaar oud en woont al drie jaar bij de pleegouders. De aanvaardbare termijn om in onzekerheid te zitten over wie de belangrijke beslissingen over haar mag nemen, is verlopen. Zij is veilig gehecht aan de pleegouders en het pleeggezin terwijl zij in de eerste drie jaar van haar leven nooit een veilige hechting met iemand heeft gehad. Het perspectief van [voornaam van minderjarige] ligt daarom bij de pleegouders, zoals ook al door deze rechtbank is beslist in de beschikking van 13 november 2018. Bij deze situatie past niet dat de moeder nog het gezag over [voornaam van minderjarige] heeft, ook al is haar gezag geschorst. Zelfs als de moeder weer terug komt, is het niet in het belang van [voornaam van minderjarige] als zij met het ouderlijk gezag is belast. De moeder is inmiddels zo lang afwezig in het leven van [voornaam van minderjarige] , dat zij haar niet echt kent en geen wel afgewogen beslissingen over haar kan nemen. Dit nog ongeacht de vraag in wat voor toestand de moeder bij eventuele terugkomst verkeert. Het in stand houden van het ouderlijk gezag van de moeder, ook al is dit geschorst, zou daarom [voornaam van minderjarige] in onzekerheid houden over de rol die haar moeder bij eventuele terugkeer kan hebben in haar leven. Deze onzekerheid is een ontwikkelingsbedreiging voor [voornaam van minderjarige] . Het is in het belang van [voornaam van minderjarige] dat duidelijk voor haar wordt dat haar moeder, ook als zij terugkeert, niet degene is die beslissingen over haar mag nemen.
3.12.
Op dit moment is de GI belast met de voogdij over [voornaam van minderjarige] op grond van artikel 1:253r juncto artikel 1:253q van het Burgerlijk Wetboek, omdat de moeder spoorloos is. Dit betekent dat er geen gezagsvacuüm ontstaat.
Voogdij over [voornaam van minderjarige]
Ontvankelijkheid pleegouders
3.13.
De pleegouders zijn ontvankelijk in hun verzoek, omdat [voornaam van minderjarige] nu al drie jaar bij de pleegouders woont, waaronder ruim een jaar terwijl de GI de voogdij over [voornaam van minderjarige] had (artikel 1:299a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). De door de GI uitgeoefende voogdij is geen voorlopige voogdij, zodat van de uitzondering in artikel 1:299a lid 1 BW geen sprake is. De GI is ook niet bereid om zich uit haar rol als voogdij te laten ontslaan. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek van de pleegouders inhoudelijk zal beoordelen.
Niet-ontvankelijkheid Raad
3.14.
De Raad is niet-ontvankelijk in het verzoek om de voogdij voorlopig bij de GI te laten. Dit verzoek is namelijk niet op de wet gebaseerd. Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek van de Raad niet als zodanig zal behandelen. In beginsel heeft de Raad zich over deze kwestie uitgelaten in het kader van het onderzoek dat de Raad op verzoek van de kinderrechter heeft gedaan naar het gezag over [voornaam van minderjarige] . De Raad heeft niet alleen verzocht, maar ook geadviseerd om de voogdij over [voornaam van minderjarige] uiteindelijk aan de pleegouders over te dragen maar voorlopig nog bij de GI te laten. De kinderrechter neemt dit advies uiteraard wel mee in de beslissing.
Wie moet er met de voogdij over [voornaam van minderjarige] worden belast?
3.15.
De kinderrechter zal bepalen dat de voogdij bij de GI moet blijven. Dit betekent dat het verzoek van de pleegouders wordt afgewezen. Het staat vast dat het perspectief van [voornaam van minderjarige] bij de pleegouders ligt. De pleegouders vinden dat zij daarom de voogdij over [voornaam van minderjarige] moeten krijgen, zodat de feitelijke gang van zaken overeenkomt met de juridische gang van zaken. Op dit moment vindt de kinderrechter het echter niet in het belang van [voornaam van minderjarige] als de voogdij bij de pleegouders komt te liggen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
3.16.
De vader en oma hebben geen vertrouwen in de pleegouders. Daar staat tegenover dat de pleegouders aangeven dat het contact met haar biologische familie zwaar is voor [voornaam van minderjarige] , wat zich uit in boosheid en grenzen opzoeken. Dit zorgt voor een conflict tussen de pleegouders enerzijds en de vader en oma anderzijds. De juridische geschillen die in de afgelopen jaren hebben voorgelegen en de handelswijze van de GI met betrekking tot de verblijfplaats van [voornaam van minderjarige] en met betrekking tot de omgang tussen oma, vader en [voornaam van minderjarige] , hebben dit conflict verergerd. Door dit conflict zijn de pleegouders, de vader en de oma niet in staat om goed met elkaar te communiceren en waar nodig samen te werken. De vader en de oma maken zich zorgen dat als de pleegouders de voogdij over [voornaam van minderjarige] krijgen, dat zij [voornaam van minderjarige] dan niet meer te zien zullen krijgen. Ook hebben zij moeite om te accepteren dat [voornaam van minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien, in een gezin waar de islam en de Turkse en islamitische cultuur geen rol spelen. De GI en de Raad hebben gesignaleerd dat [voornaam van minderjarige] hierdoor in een loyaliteitsconflict dreigt te raken tussen de pleegouders en haar biologische familie. Om die reden vindt de kinderrechter, net als de Raad en de GI, dat het van belang is dat er een onafhankelijke derde betrokken blijft, die de beslissingen over [voornaam van minderjarige] neemt en die de omgang tussen [voornaam van minderjarige] , de vader en oma in goede banen kan leiden. Wanneer duidelijk is welke omgangsregeling tussen [voornaam van minderjarige] , de vader en de oma het meest in het belang van [voornaam van minderjarige] is, en wanneer de pleegouders en de vader en de oma beter met elkaar kunnen communiceren, zonder conflict en zonder [voornaam van minderjarige] op te zadelen met een loyaliteitsconflict, kan de voogdij in de toekomst alsnog aan de pleegouders worden overgedragen.
3.17.
De pleegouders hebben hun verzoek over de voogdij onder meer onderbouwd met de stelling dat de GI haar werk niet goed doet. Volgens de pleegouders handelt de GI niet in het belang van [voornaam van minderjarige] , omdat de GI nadat de kinderrechter had besloten dat het perspectief van [voornaam van minderjarige] bij de pleegouders ligt, alsnog een onderzoek wilde laten doen naar de mogelijkheden om [voornaam van minderjarige] bij de oma te plaatsen. Ook hebben zij het idee dat het conflict met de vader en oma voornamelijk in stand wordt gehouden door de GI, in plaats van dat de GI helpt om het op te lossen. De kinderrechter begrijpt dat het handelen van de GI hun vertrouwen in de GI heeft geschaad. Maar, anders dan de pleegouders, vindt de kinderrechter het functioneren van de GI in het verleden geen reden om de voogdij nu aan de pleegouders over te dragen. In het verleden heeft de GI bepaalde dingen niet handig aangepakt. Maar sindsdien is de gezinsvoogd gewisseld en de GI vindt zelf nu ook dat het perspectief van [voornaam van minderjarige] bij de pleegouders ligt. De GI vindt daarnaast dat de voogdij uiteindelijk naar de pleegouders moet, maar dat dit op dit moment niet in het belang van [voornaam van minderjarige] is. De GI wil zich in de komende tijd gaan richten op het contact tussen de vader, de oma en [voornaam van minderjarige] enerzijds en het contact tussen de pleegouders en de vader en de oma anderzijds. Daarnaast wil de GI de vader en de oma helpen bij het accepteren van het feit dat [voornaam van minderjarige] bij de pleegouders zal opgroeien. De GI zal daarbij jaarlijks evalueren of de voogdij aan de pleegouders kan worden overgedragen. De kinderrechter vindt dit een goed plan van aanpak en vertrouwt er op dat de GI haar rol als voogdes goed zal herpakken.
3.18.
De pleegouders hebben ook nog verwezen naar de uitspraak van het Hof Den Haag van 15 mei 2019 [5] . In die uitspraak heeft het Hof besloten om de voogdij bij de pleegouders neer te leggen omdat de GI onvoldoende functioneerde en omdat de pleegouders verklaarden dat zij de omgang tussen de ouders en de kinderen niet in de weg zouden staan. Ook in die casus was er sprake van conflicten tussen de pleegouders en de ouders. Anders dan de pleegouders hier stellen, vindt de kinderrechter de onderhavige casus niet zodanig vergelijkbaar met de casus waar het Hof Den Haag over heeft beslist, dat een vergelijkbare beslissing moet volgen. Anders dan in de uitspraak van het Hof Den Haag, zijn er in onderhavige casus redenen om er niet op te vertrouwen dat de pleegouders daadwerkelijk de omgang tussen de vader, oma en [voornaam van minderjarige] zullen faciliteren. Tot op heden hebben de pleegouders wel steeds gezegd dat de deur voor de vader en de oma open staat, maar in werkelijkheid hebben zij vrijwel niets gedaan om het contact tussen [voornaam van minderjarige] en de vader en de oma warm te houden. Daarnaast bestaat er ook veel wantrouwen vanuit de vader en de oma naar de pleegouders toe, waardoor ook met de beste bedoelingen van de pleegouders, alsnog een onafhankelijke derde nodig is om het contact tussen de pleegouders en de vader en de oma, en de omgang tussen [voornaam van minderjarige] en vader en de oma, in goede banen te leiden.
3.19.
De pleegouders hebben ook verwezen naar andere jurisprudentie waarin de voogdij aan pleegouders is verleend in volgens hen, vergelijkbare casus. De kinderrechter ziet vooral ook de verschillen tussen onderhavige casus en die in de uitspraken waar pleegouders naar hebben verwezen. De onderhavige beslissing is maatwerk, die specifiek ziet op [voornaam van minderjarige] en haar opgroeisituatie.
3.20.
De pleegouders hebben tot slot nog beargumenteerd dat [naam instelling] als onafhankelijke derde het contact met de vader en de oma, en de omgang tussen [voornaam van minderjarige] en de vader en de oma kan begeleiden, op basis van een pleegoudercontract. Dit vindt de kinderrechter onvoldoende, omdat [naam instelling] niet de positie heeft om beslissingen te nemen over wat er in het belang van [voornaam van minderjarige] is. Wanneer de pleegouders het niet eens zijn met [naam instelling] kunnen zij dit contract gewoon beëindigen. Anders dan [naam instelling] , kan de GI als voogdes beslissingen nemen, onafhankelijk van de pleegouders en onafhankelijk van de vader en de oma.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.21.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kinderrechter geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De kinderrechter gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.Beslissing

4.1.
beëindigt het gezag van de moeder
;
4.2.
wijst het verzoek van de pleegouders om de voogdij over
[naam minderjarige]aan hen over te dragen, af;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.E.J.A. Heijckmann (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Richtersz als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.
..

Voetnoten

1.Artikel 798 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
2.ECLI:NL:PHR:2018:113, overweging 2.11.
3.Zie bijvoorbeeld Anayo/Duitsland (EHRM 21 december 2010, 20578/07) en Schneider/Duitsland (EHRM 15 september 2011, 17080/07). Vergelijk ook: Hof Amsterdam 3 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1085, rov. 5.4.
4.Artikel 1:266 lid 1 onder a en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Hof Den Haag 15 mei 2019, ECLI:GHDHA:2019:1956.