ECLI:NL:RBMNE:2020:3025

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20_2340
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) in verband met verdenking van zedendelict

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvroeg voor de functie van stagiair sportdocent. De aanvraag werd afgewezen door de Minister voor Rechtsbescherming, omdat de verzoeker verdacht werd van een zedendelict, namelijk het seksueel binnendringen van een persoon beneden de 16 jaar, gepleegd op 31 januari 2020. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bescherming van minderjarige kinderen zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij het verkrijgen van de VOG.

Tijdens de zitting op 22 juli 2020 heeft de verzoeker zijn gronden die zich richtten op het objectieve criterium laten vallen, verwijzend naar vaste rechtspraak die stelt dat ook een verdenking van een strafbaar feit voldoende kan zijn voor de weigering van een VOG. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of de Minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook aan het subjectieve criterium was voldaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Minister meer gewicht heeft mogen toekennen aan het risico voor de samenleving dan aan het belang van de verzoeker.

De voorzieningenrechter benadrukte dat, hoewel de verzoeker positieve stappen heeft gezet in zijn leven, zoals spijt betuigen en werken aan zijn psychische welzijn, dit niet voldoende was om het risico voor de kwetsbare groep minderjarigen te verwaarlozen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de opmerking dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2340
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. van Viegen),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. F.H. Kamminga en mr. V.N. Chaudron).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie docent sport (stagiair) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de voorzieningenrechter in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verzoeker heeft een aanvraag gedaan om een VOG te verkrijgen voor de functie docent sport (stagiair) omdat hij in september wil beginnen aan de opleiding tot sportdocent aan de [school] ( [school] ).
Wat is het standpunt van verweerder?
3. Verweerder heeft geweigerd om aan verzoeker een VOG af te geven omdat uit de justitiële documentatie van verzoeker blijkt dat hij wordt verdacht van het seksueel binnendringen van het lichaam van een persoon beneden de 16 jaar (artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht). Dit feit zou op 31 januari 2020 zijn gepleegd. Eiser zal in zijn beoogde functie van stagiair sportdocent les gaan geven aan minderjarige kinderen. De bescherming van deze kwetsbare groep weegt in de ogen van verweerder gezien de verdenking zwaarder dan het belang van verzoeker bij verkrijging van een VOG.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek van verzoeker moet worden afgewezen. Dit betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en zal dat hieronder uitleggen.
Waarom vindt de voorzieningenrechter dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft?
5. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn gronden die zich richten op het objectieve criterium laat vallen. Verzoeker refereert daarbij aan vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. Daarin is bepaald dat ook een verdenking van een strafbaar feit voldoende grondslag kan bieden om een VOG te weigeren. [1] De voorzieningenrechter zal deze gronden daarom verder niet bespreken.
6. In geschil is nog wel of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook aan het subjectieve criterium is voldaan. Beoordeeld moet worden of verweerder aan het belang dat verzoeker heeft bij het verstekken van de VOG minder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder meer gewicht heeft mogen toekennen aan het vastgestelde risico voor de samenleving dan aan het belang van verzoeker bij het verkrijgen van de VOG. De voorzieningenrechter ziet dat verzoeker graag de opleiding tot sportdocent wil volgen, dat hij spijt heeft van zijn handelen in januari van dit jaar en dat hij bezig is met zijn psychische welzijn. Hoewel dit positieve stappen zijn die verzoeker heeft gezet, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft overwogen dat dit onvoldoende is om te concluderen dat het risico in voldoende mate is afgenomen. Hierbij is met name van belang dat de functie die verzoeker voor ogen heeft bij uitstek niet verenigbaar is met het strafbare feit waarvan hij verdacht wordt. Verzoeker zou in de functie van (stagiair) sportdocent gaan werken met minderjarige kinderen, waarbij niet valt uit te sluiten dat sprake zal zijn van één-op-één contact. Dat wat verzoeker heeft aangevoerd heeft verweerder gezien het voorgaande op dit moment onvoldoende mogen vinden om niet langer uit te gaan van het vastgestelde risico voor de zeer kwetsbare groep minderjarigen. Het handelen heeft recent plaatsgevonden, en bovendien is de toekomst onzeker. Dat verzoeker stelt dat het handelen in januari van dit jaar een incident betreft, heeft voor verweerder geen reden hoeven zijn om nu al een VOG af te geven.
8. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat hij het reclasseringsrapport, dat na het primaire besluit is overgelegd, zal betrekken bij de heroverweging in het kader van het bezwaar. Uit het reclasseringsrapport volgt dat de kans op recidive niet hoog wordt ingeschat en dat er, voor zover dat nu kan worden nagegaan, geen aanwijzingen zijn voor een deviante seksuele voorkeur. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat uit het rapport op voorhand volgt dat het belang van verzoeker bij het verkrijgen van een VOG zwaarder moet wegen dan het vastgestelde risico voor de samenleving. Uit het rapport volgt immers ook dat van verzoeker verwacht mag worden dat hij zijn leven op orde krijgt als hij niet aan de gewenste opleiding kan beginnen. Weliswaar is het mogelijk dat verweerder door het reclasseringsrapport in de bezwaarfase tot een andere conclusie komt met betrekking tot het risico, maar dat maakt niet dat bij voorbaat kan worden gezegd dat het bezwaar van verzoeker redelijke kans van slagen heeft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten