ECLI:NL:RBMNE:2020:3113
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WOZ-waarde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020, is de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser(es) aan de orde. Eiser(es) had bezwaar aangetekend tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, die het bezwaar op 10 februari 2020 niet-ontvankelijk had verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser(es) stelde dat er wel degelijk procesbelang was, maar verweerder kon niet aantonen dat eiser(es) geen belang had bij de wijziging van de WOZ-waarde.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:467). De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van 10 februari 2020 en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiser(es).
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser(es) recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, en dat verweerder het griffierecht moet vergoeden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van samenhangende zaken, ondanks dat meerdere soortgelijke beroepen waren ingediend door verschillende eisers met dezelfde gemachtigde. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.