In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vrijwillig brandweerman, en verweerder, de gemeente. Eiser heeft een bedrijfsongeval gehad op 15 september 2012, waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. Verweerder heeft eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt, maar heeft hierover geen loonheffing ingehouden. Na een boekenonderzoek door de Belastingdienst is vastgesteld dat de uitkeringen als bezoldiging moeten worden aangemerkt, wat betekent dat er alsnog loonheffing verschuldigd is. Verweerder heeft eiser in een brief van 20 december 2018 geïnformeerd over de terugvordering van een bedrag van € 13.918,- aan onverschuldigd betaalde bezoldiging over het jaar 2013.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft eiser betwist dat de uitkeringen belast zijn en dat verweerder een vordering op hem heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen belast zouden zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan, op verweerder rust. Verweerder heeft niet aangetoond dat de uitkeringen als bezoldiging kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bezoldiging ongedaan wordt gemaakt. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.