ECLI:NL:RBMNE:2020:4174

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/5390
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser, die zich had ziek gemeld in 2008. Eiser, die voorheen als productiemedewerker werkte, ontving na een wachttijd van 104 weken een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Na een niertransplantatie in 2015 heeft het Uwv in 2019 een herbeoordeling uitgevoerd, waaruit bleek dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 26 juni 2019. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via Skype, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Eiser had voldoende gelegenheid om zijn standpunt te onderbouwen en de rechtbank concludeerde dat de beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de WIA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Mc Arthur-Neering).

Inleiding

1. Eiser werkte voor 38,28 uur per week als productiemedewerker bij een bedrijf dat garagedeuren produceert. Op 10 november 2008 heeft eiser zich ziek gemeld in verband met diverse gezondheidsklachten. Na een wachttijd van 104 weken werd aan eiser per 8 november 2010 een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) toegekend. Op dat moment was de verwachting dat de gezondheidstoestand van eiser de eerste jaren niet of nauwelijks zou verbeteren.
2. In 2015 heeft eiser een niertransplantatie ondergaan. Vervolgens heeft verweerder in april 2019 een herbeoordeling uitgevoerd. Eiser is hiervoor onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv die heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 26 juni 2019. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser in deze functies gemiddeld 21,61% minder kan verdienen dan wat eiser op dit moment zou kunnen verdienen in zijn eigen werk. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, meldt verweerder aan eiser met het besluit van 25 april 2019 (het primaire besluit) dat zijn WIA-uitkering per 26 juni 2019 wordt beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij vindt dat hij niet in staat is om te werken.
3. In bezwaar onderzoeken een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiser opnieuw. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 8 oktober 2019 een nieuwe FML vastgesteld omdat hij voor eiser een aanvullende beperking opneemt voor een verhoogd infectiegevaar. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep oordeelt vervolgens dat eiser twee van de drie door de arbeidsdeskundige geduide functies niet kan verrichten. Eiser wordt echter wel in staat geacht om twee van de eerder geduide reservefuncties te verrichten. Op grond van deze functies wordt vastgesteld dat eiser 25,97% arbeidsongeschikt is. Eiser is daardoor nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt.
4. In de beslissing op bezwaar van 14 november 2019 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser daarom ongegrond verklaard en is de beslissing dat eiser per 26 juni 2019 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, in stand gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. De zaak is bij de rechtbank behandeld op een zitting via Skype for Business op 5 augustus 2020. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

6. Eiser is het niet eens met de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Hij vindt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen en dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Verweerder blijft bij het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser correct is vastgesteld op 25,97% zodat hij per 26 juni 2019 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Verweerder heeft zich gebaseerd op de rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser terecht heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 26 juni 2019.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
7. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe iemand zichzelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de voorwaarden?
8. Eiser vindt dat de medische beoordeling van verweerder niet voldoet aan de voorwaarden. Volgens eiser is de medische beoordeling van verweerder op een onzorgvuldige manier tot stand gekomen omdat de verzekeringsartsen geen medische informatie hebben opgevraagd bij de vaatchirurg. De primaire verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de nefroloog. Uit de reactie van de nefroloog van 4 april 2019 volgt dat hij eiser heeft doorverwezen naar de vaatchirurg. Volgens eiser had dit aanleiding moeten zijn voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om bij de vaatchirurg medische informatie op te vragen.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het medische onderzoek door verweerder onzorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben eiser gezien en lichamelijk onderzocht. Ook hebben zij zich tijdens het onderzoek een indruk gevormd van de psychische toestand van eiser. De primaire verzekeringsarts heeft aanvullende informatie opgevraagd bij de nefroloog. Deze informatie is door de primaire verzekeringsarts vervolgens kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft in zijn rapport van 8 oktober 2019 dat hij geen aanleiding ziet om medische informatie op te vragen bij derden. De rechtbank kan deze overweging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. In vaste rechtspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voorwaarden bepaald waaronder een verzekeringsarts van het Uwv gehouden is om informatie op te vragen bij de behandelend sector [1] . Dat is het geval als een behandeling in gang is gezet of in gang zal worden gezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van de betrokkene om arbeid te verrichten, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van beide situaties doet zich hier voor. Uit het rapport van de nefroloog van 4 april 2019 volgt dat hij eiser een jaar eerder al heeft doorverwezen naar de vaatchirurg. Een behandeling bij de vaatchirurg is echter niet tot stand gekomen. Dit is op de zitting door eiser bevestigd. Eiser heeft op de zitting nog toegelicht dat er inmiddels wel een controle bij de vaatchirurg heeft plaatsgevonden. Nu vast is komen te staan dat er op de datum in geding, 26 juni 2019, geen sprake was van een behandeling bij de vaatchirurg was de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gehouden om bij derden medische informatie op te vragen. Ook voor het overige is het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpelijk en heeft hij zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarmee sprake van een zorgvuldige medische beoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
10. Eiser vindt dat medische beoordeling onjuist is. Volgens eiser is hij meer beperkt dan door verweerder is aangenomen. Ter onderbouwing wijst eiser op een medicatieoverzicht dat hij in de bezwaarfase heeft overgelegd en op het journaal van de huisarts dat hij in beroep heeft overgelegd. Uit het journaal van de huisarts van 22 juli 2020 volgt dat eiser bekend is met chronische nierinsufficiëntie, stadium III. Volgens eiser volgt uit de vaststelling ‘chronisch’ dat de nierinsufficiëntie al langer bestaat, en dat dit ook op de datum in geding het geval was. Aan de vaststelling van de nefroloog in zijn rapport van 4 april 2019 dat de transplantaat nierfunctie perfect is en dat zich metabool geen problemen voordoen moet volgen eiser geen betekenis worden toegekend omdat het hier om standaardtermen gaat.
11. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De primaire verzekeringsarts overweegt in zijn rapport van 16 april 2019 dat eiser weinig structurele activiteiten heeft en veel rust houdt. Hiervoor is in de verkregen medische informatie geen verklaring. De primaire verzekeringsarts overweegt daarom dat eiser belastbaar is, maar dat er rekening gehouden moet worden met beperkingen onder andere voor zware fysieke belasting, krachten op de romp en het werken met de rechterarm. Gelet op de medische informatie, de dossiergegevens en het eigen onderzoek kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze conclusie van de primaire verzekeringsarts volgen. Op basis van het overgelegde medicatieoverzicht neemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor eiser een extra beperking aan voor het werken met een verhoogd infectiegevaar zoals in een ziekenhuis of een kinderopvang. De ingebrachte medische informatie is daarmee door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport voldoende gemotiveerd toegelicht waarom er voor eiser niet meer beperkingen aangenomen hoeven te worden. De stelling van eiser dat uit het journaal van de huisarts volgt dat ook op de datum in geding sprake was van een slechtere gezondheidssituatie, volgt de rechtbank niet. In het journaal van de huisarts van 22 juli 2020 wordt vastgesteld dat eiser bekend is met een chronische nierinsufficiëntie, stadium III. Deze medische informatie ziet echter niet op de datum in geding. Dat die klachten nu bestaan is onvoldoende voor het oordeel dat deze klachten ook al bestonden op de datum in geding of dat het op de datum in geding slechter ging met de gezondheidstoestand van eiser dan nu door verweerder is aangenomen. Dat de nefroloog in zijn rapport slechts standaardtermen gebruikt om de gezondheidstoestand van eiser te beschrijven volgt de rechtbank evenmin. Eiser heeft niet met (medische) stukken onderbouwd dat het ten tijde van het onderzoek van de nefroloog daadwerkelijk slechter ging dan door de nefroloog is beschreven. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Omdat eiser stelt dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd ten opzichte van de datum in geding, is op de zitting met hem besproken dat hij het Uwv kan vragen om een herbeoordeling uit te voeren.
Het verzoek om benoeming van een deskundige
13. Eiser heeft de rechtbank in beroep verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op het beginsel van ‘equality of arms’, dat is genoemd in het arrest ‘Korošec’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015. [2] Volgens eiser wordt het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden omdat de medische beoordeling is gebaseerd op het oordeel van deskundigen die in dienst zijn van of ingehuurd worden door het Uwv. Deze ongelijkheid kan volgens eiser alleen worden opgeheven door het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
13. Het beroep op het arrest ‘Korošec’ slaagt niet. Zoals is overwogen in rechtsoverweging 9. van deze uitspraak, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt dat hij meer beperkt is, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiser heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen en hij heeft ook van deze ruimte gebruik gemaakt. Uit het dossier volgt dat er naast de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder, informatie aanwezig was van de nefroloog. Eiser heeft zelf een medicatieoverzicht ingediend dat in de bezwaarfase ook heeft geleid tot het aannemen van meer beperkingen. De medische informatie is dus kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser en is naar zijn aard ook geschikt om twijfel te zaaien over de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen van verweerder. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Het enkele feit dat de verzekeringsartsen die de medische beoordeling hebben uitgevoerd in dienst zijn van het Uwv, betekent niet dat er sprake is van een ongelijke procespositie. Eiser heeft dit standpunt verder ook niet onderbouwd of gespecificeerd. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Conclusie over de medische beoordeling
14. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de beperkingen die voor eiser zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 oktober 2019, juist zijn. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid van eiser zoals vastgesteld in die FML.
De arbeidskundige beoordeling
15. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser geen beroepsgrond naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML van 8 oktober 2019, juist zijn. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden die horen bij de functies die zijn geduid op grond van de FML, niet zou kunnen verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 november 2019 gemotiveerd heeft toegelicht waarom twee van de eerder geduide functies in verband met de gewijzigde FML zijn komen te vervallen en waarom met de reservefuncties de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. Het bestreden besluit is dan ook voorzien van een zorgvuldige arbeidskundige grondslag.
16. Nu uit arbeidskundig onderzoek volgt dat eiser op 26 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder terecht de WIA-uitkering van eiser beëindigd.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 augustus 2020 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:837.
2.ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12.