ECLI:NL:RBMNE:2020:4208

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5187
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1989, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend na een eerdere afwijzing door het Uwv op 25 oktober 2016. Het Uwv had destijds geconcludeerd dat eiser over arbeidsvermogen beschikte. Eiser heeft in 2018 verzocht om herziening van dit besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen op 20 mei 2019, omdat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waren. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 28 oktober 2019. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zich bij de afwijzing van het verzoek om herziening heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit, zowel voor het verleden als voor de toekomst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat zijn situatie op het moment van de eerdere beoordeling onjuist is ingeschat.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 2 oktober 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet in een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Inleiding

1.1
Eiser is geboren op [1989] . Op [2007] is hij achttien jaar geworden. Hij heeft op 13 september 2016 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Het Uwv heeft die aanvraag na medisch en arbeidskundig onderzoek op 25 oktober 2016 afgewezen omdat eiser over arbeidsvermogen beschikt en dus niet aan de voorwaarden voor de Wajong voldoet. Bij het besluit op bezwaar van 2 februari 2018 heeft het Uwv deze afwijzing gehandhaafd.
1.2
Op 27 december 2018 heeft eiser het Uwv gevraagd om terug te komen van het besluit van 25 oktober 2016 en hem alsnog een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft dit verzoek op 20 mei 2019 afgewezen omdat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn.
1.3
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In het besluit van 28 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 oktober 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 oktober 2019.
1.4
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
1.5
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Door de uitbraak van het coronavirus heeft de Rechtspraak besloten om vanaf dinsdag 17 maart 2020 de gerechten te sluiten en alleen zittingen voor urgente zaken door te laten gaan. Partijen hebben vervolgens de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.
Het toetskader
2. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015 [1] volgt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), kan worden beoogd een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) of kan worden verzocht om herziening voor de toekomst (duuraanspraak).
3. De rechtbank leidt uit de aanvraag af dat eiser beoogt dat het Uwv voor het verleden terugkomt van het eerdere besluit. Mocht het Uwv dat niet doen, dan vraagt hij herziening voor de toekomst.
Het verzoek om voor het verleden terug te komen van het eerdere besluit
4. Uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] volgt dat de bestuursrechter in een geval als dit, waarin het bestuursorgaan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb toepast, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
5. Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die zich ná het eerdere besluit hebben voorgedaan. Het kan ook gaan om feiten of omstandigheden die zich wel vóór het eerdere besluit hebben voorgedaan, maar die niet vóór dat besluit naar voren konden worden gebracht. Een medisch rapport is op zich niet aan te merken als een nieuw feit maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken. Eiser moet dus aan de hand van nieuwe feiten of omstandigheden laten zien dat hij in 2016 al meer beperkt was dan werd aangenomen.
6. Eiser stelt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Hij verwijst daartoe naar de bij de aanvraag overgelegde rapporten van [naam instelling] van 20 januari 2004 en 22 december 2016. In het eerstgenoemde rapport is geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 29 september 2016 blijkt volgens eiser dat de verzekeringsarts toen niet bekend was met het rapport van [naam instelling] uit 2004. Hij geeft namelijk aan dat er geen medische gegevens zijn om te objectiveren dat eiser voor zijn 18e jaar last had van psychische klachten en gedragsproblemen had op school. Verder heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt een Rapportage Psychologisch Onderzoek overgelegd van [naam instelling] van 28 november 2018. Uit de overgelegde rapporten blijkt volgens eiser dat hij in zijn 17e levensjaar beperkt was in zijn belastbaarheid door medisch geobjectiveerde psychische klachten. Op basis van deze beperkingen moet worden geconcludeerd dat hij op zijn 17e en 18e jaar geen arbeidsvermogen had. Eiser kan geen taak uitvoeren en hij beschikt niet over basale werknemersvaardigheden. Hij kan zich niet aan
afspraken houden en hij kan niet functioneren in een arbeidsorganisatie. Ook nu heeft eiser geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
7. Het rapport (Diagnose en behandelplan) van 20 januari 2004 van [naam instelling] bevat naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. In het stuk wordt gesproken over eisers gedragsproblemen, zowel op school als thuis, en wordt de diagnose oppositioneel opstandige gedragsstoornis gesteld. Uit rapporten van de verzekeringsarts van 29 september 2016 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2017 blijkt dat de psychische klachten, de angst- en stressklachten van eiser bekend waren. Ook de gedragsproblemen op school, die hebben geleid tot een verwijzing naar het speciaal basisonderwijs, waren bekend. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft in een rapport van 31 januari 2020 heeft hij het rapport van 22 december 2016 en het behandelplan van 27 december 2016 van [naam instelling] destijds bij de heroverweging in bezwaar betrokken. Over de rapportage Psychologisch Onderzoek van 28 november 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 31 januari 2010 toegelicht dat het informatie betreft van lang na eisers (17e en) 18e levensjaar en niets zegt over zijn functioneren in de periode tussen zijn 17e levensjaar en zijn 28-ste levensjaar. De rechtbank kan dit volgen. Met eisers beperkte psychische belastbaarheid, zoals die uit de genoemde rapporten naar voren komt, is bij de eerdere Wajong-beoordeling rekening gehouden.
Evidente onredelijkheid
8. De rechtbank vindt dat het Uwv heeft mogen weigeren om terug te komen van het eerdere besluit. Dat besluit (die weigering) is niet ‘evident onredelijk’. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt de rechtbank af dat de problemen van eiser, die uit de overgelegde stukken naar voren komen, zijn betrokken in de besluitvorming over het eerdere besluit.
Het verzoek om herziening voor de toekomst
9. Uit de uitspraak van 14 januari 2015 volgt ook dat bij een verzoek om herziening voor de toekomst een aanvrager feiten en omstandigheden moet aandragen die aanleiding geven tot een gunstiger besluit dan het eerdere besluit. Die feiten moeten (ook) zien op de oorspronkelijke beoordelingsdatum. Als het besluit destijds onjuist was, dan zou het niet eerlijk zijn als een aanvrager daardoor blijvend een uitkering misloopt. Er kan dan alsnog voor de toekomst een Wajong-uitkering toegekend worden. Als het besluit destijds niet onjuist was, dan is er ook geen reden voor herziening voor de toekomst.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 22 oktober 2019 gemotiveerd uiteengezet dat eiser niet voldoet aan de criteria van de Wajong 2015. Eiser heeft een beperkte psychische belastbaarheid naast zijn fysieke beperkingen, maar hij is nog altijd tenminste 4 uur per dag belastbaar en gedurende tenminste één uur aaneengesloten in staat te werken. Ook had eiser op zijn 18e verjaardag en ook daarna basale werknemersvaardigheden, hij heeft immers gewerkt, ook al was dat onder de hoede van familie. Activiteiten in het verleden wijzen er op dat eiser in staat is tot initiatiefname en het volgen van instructies. Eiser komt uit een zeer beschermd/’symbiotisch’ gezin, waar geen stimulans voor het vergroten van zijn zelfredzaamheid en zelfstandigheid vanuit gaat. Dat draagt ertoe bij dat hij inmiddels niemand buiten het systeem vertrouwt.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in rapport van 24 oktober 2019 geconcludeerd dat eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden. Hij wijst erop dat eiser gedurende langere tijd opleiding heeft gevolgd en een substantieel aantal uren over meerdere langere periodes in arbeid heeft gefunctioneerd. In werkzaamheden waarin rekening wordt gehouden met zijn beperkingen en sprake is van voldoende begeleiding, aansturing en toezicht kan eiser een arbeidsprestatie leveren. Eiser wordt in staat geacht lichte productiefuncties te verrichten, zoals het plaatsen van onderdelen op een printplaat.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het besluit van 25 oktober 2016 onjuist was. Niet is gebleken dat de gezondheidssituatie van eiser destijds niet juist is ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 22 oktober 2019 en 31 januari 2010 inzichtelijk en voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom de overgelegde gegevens geen aanleiding geven voor een ander standpunt. Dat eiser in staat is een lichte productiefunctie te verrichten heeft eiser onvoldoende gemotiveerd weersproken.
De conclusie
12. De conclusie is dat het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit
van 25 oktober 2016, zowel voor het verleden als voor de toekomst.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2020 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier de rechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.