ECLI:NL:RBMNE:2020:4290

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 19/4598
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de beëindiging van Ziektewet-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 18 september 2020, wordt de zaak behandeld van een eiser die zijn Ziektewet-uitkering heeft verloren. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om de uitkering te beëindigen, niet zorgvuldig zijn genomen. Eiser had zich op 22 maart 2019 ziek gemeld na een auto-ongeluk en ontving tot 22 april 2019 een Ziektewet-uitkering. Het UWV stelde dat eiser vanaf 21 maart 2019 meer dan 65% van zijn loon kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank constateert dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen niet voldoende onderbouwd zijn en dat er geen inhoudelijke reactie is gegeven op de door eiser ingebrachte medische informatie. De rechtbank wijst op motiveringsgebreken in de besluiten van het UWV en geeft het UWV de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken in voor het UWV om de nodige heroverwegingen en aanvullingen te doen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat het UWV zijn gebreken heeft hersteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4598
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. G.B.A. Bol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. Buter).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij per 22 april 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer krijgt, omdat hij vanaf 21 maart 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 18 augustus 2020. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is werkzaam geweest als beveiliger voor gemiddeld 35,46 uur per week. Op 22 maart 2019 heeft hij zich ziek gemeld.
Op 4 april 2018 heeft eiser een kop-staart botsing gehad, waarbij hij met de auto stil stond en een andere auto hem van achter aanreed. Nadien ontstonden klachten van duizeligheid, hoofdpijn en slaapproblemen. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling van 21 februari 2019 is vastgesteld dat eiser meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Daarom heeft eiser per 22 april 2019 geen recht meer op een Ziektewet-uitkering. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid van de medische beoordeling
4. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De primaire verzekeringsarts M. Ligthart heeft aangegeven dat hij aangewezen is op werk waarbij zitten, staan en lopen afwisselend en niet al te langdurig aaneengesloten plaatsvindt. Dit is echter niet opgenomen in de functionele mogelijkheden lijst (FML). Eiser heeft dit in bezwaar al aangevoerd, maar hier heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep S. Groeneveld niet op gereageerd. Daarnaast voert eiser aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem alleen maar heeft aangehoord en dat het rapport voornamelijk uit herhalingen van de anamnese bestaat.
5. Ter zitting heeft verweerder erkend dat in de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een heroverweging op de door eiser aangevoerde bezwaargronden ontbreekt. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft gemotiveerd waarom hij in de FML geen beperking heeft aangenomen op het onderdeel zitten, terwijl de primaire verzekeringsarts Ligthart aangeeft dat eiser is aangewezen op werk waarbij zitten, staan en lopen afwisselend en niet al te langdurig aaneengesloten plaatsvindt. Verder stelt de rechtbank vast dat Groeneveld heeft nagelaten om gemotiveerd in te gaan op de bezwaargrond van eiser dat beperkingen moeten worden aangenomen met betrekking tot zien, coördinatie, vasthouden van de aandacht en herinneren. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een motiveringsgebrek, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten waarom er (geen) verdergaande beperkingen op deze onderdelen in de FML zijn opgenomen.
6. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage slechts motiveert waarom eiser niet voldoet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden en waarom geen urenbeperking is gerechtvaardigd. De rechtbank constateert dat de rapportage voor de rest bestaat uit een herhaling van klachten van eiser. Daarbij concludeert Groeneveld dat er op grond van zijn eigen onderzoeksbevindingen geen aanleiding is om de belastbaarheid zoals door de primaire verzekeringsarts is weergegeven in de FML te herzien. Deze conclusie wordt echter op geen enkele wijze onderbouwd, aangezien de overwegingen van Groeneveld enkel bestaan uit herhalingen van de anamnese van eiser zonder daar verder op in te gaan. De rechtbank is van oordeel dat er ook op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek.
7. Hetzelfde geldt voor de door eiser ingebrachte medische stukken van zijn neuroloog en revalidatiearts. De rechtbank stelt vast dat Groeneveld in zijn reactie van 13 augustus 2020 slechts een korte herhaling geeft van de bevindingen van deze specialisten, gevolgd door de conclusie dat er geen reden is om af te wijken van de eerder vastgestelde FML. De rechtbank is van oordeel dat ook hier de eigen overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreken, bijvoorbeeld ten aanzien van de constatering van de revalidatiearts dat bij eiser bij actieve mobiliteit beperkingen zijn in de mobiliteit van de nek en schouders.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de bezwaargronden van eiser dat er beperkingen vastgesteld moeten worden op de onderdelen zitten, zien, coördinatie, vasthouden van de aandacht en herinneren (r.o. 5). Daarnaast ontbreekt, behoudens hetgeen overwogen over geen benutbare mogelijkheden en de urenbeperking, een eigen inhoudelijke onderbouwing van de conclusies in het bestreden besluit (r.o. 6) en ontbreekt een inhoudelijke reactie van verweerder op het door eiser ingebrachte medische informatie van zijn neuroloog en revalidatiearts (r.o. 7).
9. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 7:11 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan een bestuursorgaan met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid stellen gebreken in een bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de onder rechtsoverweging 8 genoemde gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Wat moet verweerder concreet doen?
10. Verweerder kan de gebreken in het bestreden besluit als volgt herstellen. Allereerst dient een volledige heroverweging plaats te vinden. Daarbij is het van belang dat verweerder deze zaak door een verzekeringsarts bezwaar en beroep laat beoordelen, waarbij deze verzekeringsarts motiveert waarom bepaalde conclusies getrokken worden. De verzekeringsarts dient daarbij in ieder geval, maar niet uitsluitend, in te gaan op de door eiser aangevoerde bezwaargronden. Hij moet daarbij een gedegen motivering geven waarom geen beperking is vastgesteld ten aanzien van het onderdeel zitten, terwijl de primaire verzekeringsarts Ligthart heeft aangegeven dat eiser is aangewezen op werk waarbij zitten, staan en lopen afwisselend en niet al te langdurig aaneengesloten plaatsvindt. Ook moet de verzekeringsarts ingaan op de bezwaargronden die zien op de onderdelen zien, coördinatie, vasthouden van de aandacht en herinneren. Daarnaast dient de verzekeringsarts nog een inhoudelijke reactie te geven op de medische informatie van de neuroloog en de revalidatiearts van eiser, in het bijzonder met betrekking tot mobiliteit van de nek en schouders van eiser.
Indien de medische heroverweging daartoe aanleiding geeft, zal een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuw arbeidsdeskundig rapport moeten opstellen.
11. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
13. De beoordeling van de overige medische en arbeidskundige beroepsgronden stelt de
rechtbank uit tot de einduitspraak. De rechtbank neemt verder ook nog geen besluit over de vergoeding van de gemaakte proceskosten en het griffierecht. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden die reeds zijn aangevoerd, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier, op 18 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.