In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de herziening van de Ziektewetuitkering van eiseres besproken. Eiseres ontving een Ziektewetuitkering, maar na een beoordeling door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), werd geconcludeerd dat zij in de vier weken voorafgaand aan haar ziekmelding op 14 mei 2018 geen verzekeringsplichtige arbeid had verricht. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering per 30 januari 2020. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.
De rechtbank constateert dat verweerder in beroep zijn standpunt heeft gewijzigd en nu stelt dat er helemaal geen sprake was van een dienstbetrekking tussen eiseres en haar voormalige werkgever, een makelaarskantoor. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor herziening van de Ziektewetuitkering is voldaan. De bewijslast ligt bij verweerder, vooral omdat het gaat om een belastend besluit. De rechtbank wijst erop dat de herziening van de uitkering een ambtshalve besluit is en dat verweerder verantwoordelijk is voor een juiste vaststelling van de feiten.
De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het motiveringsgebrek binnen zes weken te herstellen. Dit kan door middel van een aanvullende motivering of door het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan, inclusief die over proceskosten en griffierecht, en stelt dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze tussenuitspraak.