ECLI:NL:RBMNE:2020:4382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/598
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die als verkoopleider werkte, een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door ziekte. Na een onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv zijn er arbeidsbeperkingen vastgesteld. Eiser is per 21 augustus 2019 voor 70,45% arbeidsongeschikt verklaard. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting en eiser heeft aanvullende informatie ingediend, die echter niet in behandeling werd genomen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft beoordeeld of de medische rapporten en de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de wettelijke eisen voldoen. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de rapporten geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat de beoordeling onjuist is. De rechtbank oordeelt dat de arbeidskundige beoordeling ook juist is en dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van eiser vallen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Inleiding

1.1
Eiser werkte als verkoopleider voor gemiddeld 39,79 uur per week. Op 23 augustus 2017 is hij voor dit werk uitgevallen. Na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken, per 21 augustus 2019, heeft eiser een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2
Een verzekeringsarts van verweerder heeft eiser onderzocht en arbeidsbeperkingen voor hem vastgesteld per 21 augustus 2019. De beperkingen zijn vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft vervolgens drie functies geselecteerd die eiser volgens hem, ondanks zijn beperkingen uit de FML, nog kan doen. Hij heeft berekend dat eiser met de middelste functie 29,55% kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd. Voor de overige 70,45% moet eiser daarom arbeidsongeschikt worden beschouwd. Verweerder heeft eiser vervolgens per 21 augustus 2019 een WIA‑uitkering toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,45%.
1.3
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder heronderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser per 21 augustus 2019 méér beperkt is dan de eerste verzekeringsarts had vastgesteld en heeft extra arbeidsbeperkingen voor eiser toegevoegd aan een nieuwe FML van 6 november 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft echter vervolgens geconcludeerd dat eiser de drie geselecteerde functies, ondanks deze extra beperkingen, nog kan doen. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser blijft dus 70,45%. Bij besluit van 21 november 2019 (
het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daarom ongegrond verklaard.
1.4
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en een brief van zijn orthomanueel therapeut meegestuurd. Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 mei 2020 ingediend. De zaak is op 24 juli 2020 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Verzoeker was daarbij via Skype aanwezig. Verweerder heeft zich via Skype laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Goede procesorde

2.1
Op de zitting heeft eiser de rechtbank verzocht of hij een brief van zijn fysiomanueel therapeut van 20 juli 2020 voor mocht lezen. Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt echter dat partijen tot tien dagen vóór de zitting nieuwe stukken kunnen indienen. Eiser was hiermee daarom te laat. Wegens strijd met de goede procesorde heeft de rechtbank het verzoek van eiser dan ook op de zitting afgewezen. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.
2.2
Op 20 augustus 2020 heeft eiser de brief van zijn fysiomanueel therapeut alsnog per post ingediend. Omdat het onderzoek ter zitting reeds was gesloten, heeft de rechtbank dit stuk geweigerd. De brief van eisers fysiomanueel therapeut van 20 juli 2020 zal door de rechtbank dan ook niet worden betrokken bij de beoordeling van de zaak.

Het geschil

3. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door verweerder. Hij vindt dat hij méér beperkt is dan waar verweerder van uitgaat. Verweerder blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 70,45%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 21 augustus 2019.

Beoordeling van het geschil

Beoordelingskader
4. Bij haar beoordeling van de zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5.1
Eiser voert aan dat de medische beoordeling niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet. Hij voelt zich niet gehoord door verweerder. De eerste verzekeringsarts heeft weliswaar informatie opgevraagd bij eisers huisarts, maar op het moment dat de huisarts de gevraagde informatie toestuurde had de verzekeringsarts zijn beoordeling al afgerond. Het lichamelijk onderzoek dat de eerste verzekeringsarts bij eiser heeft verricht duurde bovendien slechts drie minuten. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser helemaal niet lichamelijk onderzocht.
5.2
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Aan de rechtbank ligt het bestreden besluit ter beoordeling voor. Aan dat besluit heeft verweerder niet de beoordeling van de eerste verzekeringsarts, maar die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie die eisers huisarts heeft toegestuurd, kenbaar bij haar beoordeling heeft betrokken. Wat betreft het lichamelijk onderzoek dat de eerste verzekeringsarts heeft verricht geldt dat het enkele feit dat dit - relatief - kort duurde, nog niet betekent dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het is vervolgens aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om af te wegen of aanvullend lichamelijk onderzoek van toegevoegde waarde is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar, naast het dossieronderzoek dat zij heeft verricht, geen aanleiding toe gezien. Gelet op de uitgebreide informatie in het dossier van eisers revalidatiearts, sportarts, reumatoloog en anesthesioloog-pijngeneeskundige over eisers rugklachten, kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Zij heeft vervolgens begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de medische beoordeling daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
6.1
Eiser voert aan van niet. Hij kampt al 33 jaar met chronische, ernstige rugklachten. Het is volgens eiser dan ook onbegrijpelijk dat hij in de FML in staat wordt geacht om gemiddeld 300 keer per uur te buigen en 1.200 keer per uur te reiken. Ter onderbouwing legt eiser een brief over van zijn orthomanueel therapeut die bij hem op 3 maart 2020 discopathie en een minder bewegelijk SI‑gewricht heeft geconstateerd. De orthomanuele therapeut raadt eiser aan om veel bukken te vermijden. Volgens eiser beperken zijn rugklachten hem ook verdergaand in staan, lopen en zitten dan in de FML is opgenomen. Tot slot kampt eiser ook al 10 jaar met psychische klachten, waarvoor onvoldoende beperkingen in de FML zijn opgenomen.
6.2
De rechtbank volgt eiser hierin evenmin. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij per 21 augustus 2019 is uitgegaan van een discopathie lumbaal, een kanaalstenose en diverse blokkades in de IS‑gewrichten bij eiser. Dit is in lijn met de medische informatie van eisers behandelaars. Vanwege de rugklachten zijn in de FML onder de rubrieken dynamisch handelen en statische houdingen diverse beperkingen voor eiser opgenomen. Ook is eiser beperkt geacht voor werk waarin sprake is van grove trillingen op zijn rug. Deze beperkingen zorgen er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor dat eisers rug in werk niet bovenmatig wordt belast en dat zijn pijnklachten, voor zover die medisch zijn geobjectiveerd, worden ondervangen. De lichamelijke beperkingen die eiser zelf voorstaat, vinden geen grondslag in de aandoeningen van eiser en de medische informatie van zijn behandelaars. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is verder uitgegaan van een recidiverende, matig ernstige depressie en narcistische persoonlijkheidstrekken bij eiser, conform de informatie van eisers GZ‑psycholoog. Onder de rubrieken sociaal en persoonlijk functioneren in de FML zijn hiervoor diverse beperkingen aangenomen. Tot slot is eiser, vanwege de combinatie van zijn problematiek, beperkt geacht in zijn duurbelastbaarheid tot onder meer maximaal 32 uur per week.
6.3
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiser heeft het betoog dat hij verdergaand beperkt is in buigen in beroep onderbouwd met de brief van zijn orthomanueel therapeut van 3 maart 2020. Eiser wijst er op dat de therapeut hem hierin aanraadt om “veel bukken te vermijden”. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in deze informatie echter geen reden gezien om eiser verdergaand te beperken op buigen en de rechtbank kan dit volgen. Eiser is in de FML al beperkt geacht in buigen tot zo nodig elk uur van de werkdag ongeveer 300 keer, tot ongeveer 60 graden. De normaalwaarde voor buigen is in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (het systeem dat de verzekeringsartsen van verweerder moeten gebruiken bij de beoordeling van iemands belastbaarheid) vastgesteld op zo nodig elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer, tot ongeveer 90 graden. De normaalwaarde vertegenwoordigt een niveau van functioneren waar gezonde personen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar minimaal toe in staat zijn. De normaalwaarden liggen daarom al op een vrij laag niveau. Gelet hierop is de beperking op buigen die voor eiser in de FML is opgenomen in lijn met het advies van zijn manueel therapeut om
veelbukken te vermijden. De nieuwe medische informatie die eiser in beroep heeft ingebracht doet de rechtbank daarom niet twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling op dit punt.
6.4
Wat eiser verder heeft aangevoerd doet de rechtbank evenmin twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser heeft de andere verdergaande lichamelijke en psychische beperkingen die hij voorstaat, in beroep niet onderbouwd met nieuwe medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook heeft hij niet specifiek gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit, blijkt dat deze verdergaande beperkingen zich bij hem voordeden per 21 augustus 2019. Dat eiser zelf ervaart dat hij meer beperkt is, is tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende (zie overweging 4). Dit moet ook blijken uit medische informatie van een arts of medisch behandelaar. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
7. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ervan uit moet worden gegaan dat de beperkingen die in de FML van 6 november 2019 voor eiser zijn opgenomen, juist zijn. De eerste arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben naar het oordeel van de rechtbank, toereikend gemotiveerd waarom de functies die voor eiser zijn geselecteerd, zijn belastbaarheid uit de FML niet overschrijden.

Conclusie

8. Omdat uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiser per 21 augustus 2019 voor 70,45% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, heeft verweerder eiser per die datum terecht in aanmerking gebracht voor een WIA‑uitkering op basis van die mate van arbeidsongeschiktheid.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.
(de griffier is niet in staat om de
uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.