Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2020 in de zaak tussen
[moeder]en
[vader]te [woonplaats] eisers,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Centrum Indicatiestelling Zorg en een minderjarige eiser, vertegenwoordigd door zijn ouders. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een indicatie te verlenen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De aanvraag werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld welke zorg de minderjarige in de toekomst nodig zou hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die lijdt aan een complexe aangeboren hartafwijking en andere gezondheidsproblemen, niet in aanmerking komt voor zorg op basis van de Wlz. De rechtbank oordeelde dat de zorg voor kinderen met complexe somatische problematiek wordt verstrekt vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eisers, dat de minderjarige ook een verstandelijke handicap heeft, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de medisch adviseur zorgvuldig had gehandeld en dat er geen bewijs was dat de minderjarige in aanmerking zou komen voor de Wlz op basis van een verstandelijke handicap. Het beroep van de eisers werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 1.050,-.