ECLI:NL:RBMNE:2020:4505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1108
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering naturalisatie op basis van tijdelijk verblijfsrecht onder de Chavez-Vilchez jurisprudentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van naturalisatie aan eiseres, die op basis van een Chavez-Vilchez verblijfsrecht in Nederland verbleef. Eiseres, geboren in 1986 en van Afghaanse nationaliteit, had een aanvraag voor naturalisatie ingediend, maar deze werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat er bedenkingen bestonden tegen het verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd, omdat haar verblijfsrecht naar zijn aard tijdelijk is. Dit werd onderbouwd met verwijzingen naar relevante Europese jurisprudentie, waaronder uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). De rechtbank concludeerde dat het Chavez-Vilchez verblijfsrecht geen zelfstandig recht biedt en dat de rechten van de derdelander ouder afgeleid zijn van de rechten van de Unieburger. Eiseres had in eerdere procedures geen gronden aangevoerd tegen de afwijzing van haar reguliere verblijfsvergunning, wat haar huidige situatie beïnvloedde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de mogelijkheid voor eiseres om op andere gronden duurzaam verblijf aan te vragen niet in deze procedure aan de orde was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.J. van Ewijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het naturalisatieverzoek van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 24 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, in aanwezigheid van haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [1986] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Zij is getrouwd met de heer [echtgenoot] . Samen hebben zij twee minderjarige kinderen. De echtgenoot en kinderen van eiseres hebben de Nederlandse nationaliteit.
Bij besluit van 17 juli 2017 is eiseres op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) in het bezit gesteld van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dit wordt sinds 2017 ook wel aangeduid als een Chavez-Vilchez verblijfsrecht.
Op 23 augustus 2018 heeft eiseres verzocht om verlening van het Nederlanderschap. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Volgens verweerder bestaan er bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Alleen als de derdelander, na vijf jaar ononderbroken legaal verblijf, duurzaam verblijf heeft op grond van de Verblijfsrichtlijn [1] bestaan geen bedenkingen. Dit volgt uit bijlage 7 en paragraaf 3 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (de Handleiding). Omdat eiseres een afgeleid en tijdelijk verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU en niet op grond van de Verblijfsrichtlijn, kan geen duurzaam verblijfsrecht ontstaan. Er bestaan daarom bedenkingen tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, zodat het verzoek om naturalisatie volgens verweerder moet worden afgewezen.
4. Eiseres voert aan dat zij zich misleid voelt door verweerder. In een eerdere procedure die eiseres tegen verweerder heeft gevoerd over de afwijzing van haar verzoek om een reguliere verblijfsvergunning is zij altijd duidelijk geweest over haar intenties voor de toekomst; eiseres wil de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Verweerder heeft in die procedure nooit aangegeven dat dit niet mogelijk zou zijn op grond van een Chavez-Vilchez verblijfsrecht. Dit had verweerder wel moeten doen. Eiseres had dan al eerder een andere verblijfsrecht kunnen aanvragen, of kunnen doorprocederen voor een sterker verblijfsrecht.
5. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder eiseres heeft misleid. In de eerdere procedure heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een reguliere verblijfsvergunning te verstrekken met als doel ‘verblijf bij echtgenoot’. Wel is eiseres in de loop van die procedure in het bezit gesteld van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw. Eiseres heeft er voor gekozen om bij de rechtbank door te procederen over de ingangsdatum van dat document. Zij heeft verder geen gronden gericht tegen de afwijzing van de aanvraag voor een reguliere vergunning. Tegen de uitspraak van de rechtbank van
25 januari 2018, waarin het beroep tegen de afwijzing van de reguliere vergunning
niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, is geen hoger beroep ingesteld. Die uitspraak staat daarom in rechte vast.
6. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres op het moment van die uitspraak nog niet kon overzien wat de invloed zou zijn van het Chavez-Vilchez verblijfsrecht op haar kansen op naturalisatie. De rechtspraak over deze relatief nieuwe vorm van verblijfsrecht is inmiddels meer uitgekristalliseerd. Dit neemt echter niet weg dat eiseres er voor heeft gekozen om niet verder te procederen over het soort verblijfsrecht. Dat eiseres dit niet heeft gedaan, kan niet aan verweerder worden verweten.
7. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat zij op basis van haar Chavez-Vilchez verblijfsrecht wel in aanmerking zou moeten komen voor naturalisatie. In haar specifieke situatie is namelijk geen reden om aan te nemen dat sprake is van bedenkingen bij verblijf voor onbepaalde tijd. Het verblijf van eiseres is namelijk niet tijdelijk, en er moet na een bepaalde tijd van legaal verblijf ook uitzicht zijn op naturalisatie. Dit is bijvoorbeeld ook zo in het asielrecht.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft in het arrest Ruiz Zambrano [2] overwogen dat artikel 20 van het VWEU zo moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten.
9. In het arrest Chavez-Vilchez [3] heeft het HvJEU het voorgaande herhaald en overwogen dat de eventueel rechten van onderdanen van derde landen geen persoonlijke rechten zijn van deze onderdanen, maar rechten die zijn afgeleid van die welke de burger van de Unie geniet. De doelstelling en de rechtvaardiging van die afgeleide rechten berusten op de vaststelling dat het niet erkennen van deze rechten onder meer het recht van vrij verkeer van de burger van de Unie aantast.
10. Chavez-Vilchez verblijfsrechten zijn afgeleide verblijfsrechten. Deze rechten komen een derdelander ouder van wie het kind afhankelijk is toe, om te voorkomen dat het kind, dat Unieburger is, gedwongen de Unie moet verlaten. De derdelander ouder heeft dus geen eigen zelfstandig verblijfsrecht.
10. Het geschil tussen partijen draait om de vraag of er bedenkingen zijn tegen het verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd.
10. Volgens artikel 8 van de RWN komt slechts die verzoeker in aanmerking voor het Nederlanderschap tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd geen bedenkingen bestaan. Volgens paragraaf 3 van de Handleiding is een Chavez-Vilchez verblijfsrecht naar zijn aard tijdelijk, omdat het is gebaseerd op het bestaan van een afhankelijkheidsverhouding met een minderjarige. Om die reden is dit verblijfsrecht een verblijfsrecht waarbij bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd, aldus de Handleiding.
10. De rechtbank is van oordeel dat er inderdaad bedenkingen zijn tegen verblijf voor onbepaalde tijd. De rechtbank baseert haar oordeel op het volgende.
10. Uit de hierboven aangehaalde jurisprudentie van het HvJEU kan worden afgeleid dat een Chavez-Vilchez verblijfsrecht kan worden beschouwd als een soort restcategorie. Het is, zo heeft het HvJEU ook meerdere keren benadrukt, een afgeleid verblijfsrecht dat in het leven is geroepen om te voorkomen dat een (minderjarige) burger van de Unie geen gebruik kan maken van de rechten die horen bij het Unieburgerschap. Een Chavez-Vilchez verblijfsrecht is geen autonoom recht. Hierin verschilt het Chavez-Vilchez verblijfsrecht bijvoorbeeld van een verblijfsrecht onder artikel 8 van het EVRM. Dat verblijfsrecht is immers gebaseerd op eigen rechten die de vreemdeling heeft op bescherming van het familie- of gezinsleven. In het geval van Chavez-Vilchez wordt niet het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven beschermd, maar de rechten van de Unieburger om vrijelijk gebruik te maken van diens eigen rechten onder het EU-recht. Om die rechten te kunnen eerbiedigen is het noodzakelijk dat derden waarvan een Unieburger afhankelijk is, zoals eiseres, een verblijfsrecht krijgen.
10. Het HvJEU heeft in het arrest Alarape [4] antwoord heeft gegeven op de vraag of een afgeleid verblijfsrecht zoals het Chavez-Vilchez verblijfsrecht kan leiden tot een duurzaam verblijfsrecht in de zin van de Verblijfsrichtlijn. Het HvJEU heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Volgens het HvJEU kunnen de perioden van verblijf die een derdelander familielid op grond van een afgeleid verblijfsrecht heeft gehad niet in aanmerking worden genomen voor de verwerving van het duurzaam verblijfsrecht in de zin van de Verblijfsrichtlijn. [5] Eiseres heeft ter zitting ook erkend dat zij geen rechten ontleent aan deze richtlijn. Dit betekent dat ook na een verblijf van meer dan vijf jaar op grond van een Chavez-Vilchez verblijfsrecht, geen duurzaam verblijfsrecht op grond van de Verblijfsrichtlijn ontstaat.
16. Daarbij kan verweerder zich op het standpunt stellen dat een Chavez-Vilchez verblijfsrecht naar zijn aard tijdelijk is. Het Chavez-Vilchez verblijfsrecht is gebaseerd op zorg voor een minderjarige, zodat die zijn rechten kan uitoefenen. Dit recht vervalt zodra de minderjarige meerderjarig wordt, of in ieder geval zodra de Unieburger niet langer afhankelijk is van de zorg van de derdelander. Hiermee is de tijdelijkheid van het verblijfsrecht gegeven.
16. De individuele omstandigheden van eiseres maken deze conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat zij de intentie heeft om Nederlander te worden betekent niet dat haar Chavez-Vilchez vergunning naar zijn aard toch als niet tijdelijk moet worden beschouwd. Eiseres verliest immers haar huidige verblijfsrecht als haar kinderen meerderjarig worden. De rechtbank heeft hierbij ook de uitspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechter betrokken. [6] Die heeft overwogen dat het niet onredelijk is dat de Handleiding in dit geval geen ruimte biedt voor een belangenafweging. De rechtbank volgt verder de stelling van eiseres niet dat het Chavez-Vilchez verblijfsrecht moet worden aangemerkt als niet-tijdelijk omdat deze vergunning niet wordt genoemd in artikel 3.5 van het Vreemdelingenbesluit. Dit artikel is alleen van toepassing op vreemdelingen die een verblijfsrecht hebben op grond van een (nationaalrechtelijke) reguliere verblijfsvergunning (artikel 14 van de Vw). Eiseres heeft niet een dergelijk verblijfsrecht, want zij ontleent haar verblijfsrecht rechtstreeks aan artikel 20 van het VWEU. Dat eiseres rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw en aan haar een verblijfsdocument is verleend op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vw, maakt verder niet dat van een nationaalrechtelijk verblijfsrecht sprake is.
18. Gelet op deze omstandigheden, namelijk dat het Chavez-Vilchez een afgeleid verblijfsrecht is wat naar zijn aard tijdelijk is, en dat afgeleide verblijfsrechten niet kunnen leiden tot het verkrijgen van duurzaam verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat bedenkingen bestaan tegen het verblijf voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft het verzoek om naturalisatie daarom kunnen afwijzen.
18. Dat sprake is van een tijdelijk verblijfsrecht in de zin van de naturalisatiewetgeving, wil echter niet zeggen dat eiseres wellicht niet op een andere grond in aanmerking zou kunnen komen voor bijvoorbeeld duurzaam verblijf op grond van de Langdurig ingezetenen richtlijn of rechten kan ontlenen aan eerbiediging van het privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Die vragen liggen echter niet in deze procedure voor en de rechtbank zal dit dan ook niet beoordelen.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.L. Meijer, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.
(
De rechter is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
2.HvJEU, 8 maart 2011, C-34/09 (ECLI:EU:C:2011:124).
3.HvJEU, 10 mei 2017, C-133/15 (ECLI:EU:C:2017:354).
4.HvJEU, 8 mei 2013, C-529/11 (ECLI:EU:C:2013:290).
5.Zie rechtsoverweging 40 en 48 van het arrest Alarape.
6.De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2272.