In deze zaak heeft verzoeker, een zelfstandige, een verzoek ingediend om vergoeding van zijn proceskosten na intrekking van zijn beroep tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verweerder heeft op 5 oktober 2020 gereageerd op dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 22 september 2020 heeft aangegeven dat verweerder aan zijn beroep tegemoet is gekomen, waarna hij zijn beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft verzocht.
De rechtbank overweegt dat op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verzoeker heeft een bedrag van € 742,50 aan verletkosten verzocht, waarvan € 55,- voor het bijwonen van de zitting en € 687,50 voor het indienen van stukken. Verweerder heeft verzocht om afwijzing van dit verzoek, omdat het niet voldoende onderbouwd zou zijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verletkosten, zoals gedefinieerd in het Bpb, alleen betrekking hebben op kosten van tijdverzuim voor het bijwonen van een zitting en het lezen en opstellen van stukken. Aangezien verzoeker zijn uurtarief van € 55,- niet heeft onderbouwd, heeft de rechtbank besloten om het laagste tarief van € 7,- per uur toe te passen. Verzoeker komt in aanmerking voor vergoeding van zijn verletkosten voor 1 uur, omdat de zitting via een Skype-verbinding heeft plaatsgevonden. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 174,- aan verzoeker vergoeden.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 7,- aan proceskosten en het griffierecht van € 174,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020.