ECLI:NL:RBMNE:2020:4791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3933
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van arbeidsongeschiktheid op basis van WIA en de beoordeling van medische en arbeidskundige rapporten

In deze zaak heeft eiser op 3 december 2018 een WIA-uitkering aangevraagd, welke hem op basis van 43,14% arbeidsongeschiktheid is toegekend met ingang van 22 februari 2019. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een aanvullende beperking door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Echter, de arbeidsdeskundige concludeerde dat de eerder geduide functies nog steeds geschikt waren voor eiser. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het ongegrond verklaarde bezwaar van verweerder.

Tijdens de zitting op 3 augustus 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat hij meer beperkingen had dan door verweerder was aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat hun rapporten aan de vereisten voldeden. Eiser heeft geen medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen, en de rechtbank oordeelde dat de persoonlijke ervaringen van eiser niet voldoende waren om de medische beoordeling te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de door verweerder aangenomen beperkingen correct waren. Ook de arbeidskundige beoordeling werd door de rechtbank onderschreven, waarbij werd vastgesteld dat de geduide functies passend waren voor eiser, ondanks zijn klachten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3933

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Procesverloop

Met het besluit van 28 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 22 februari 2019 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
Met het besluit van 26 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype for Business verbinding plaatsgevonden op 3 augustus 2020. Eiser heeft deelgenomen en is daarbij bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Inleiding
1. Eiser heeft op 3 december 2018 een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft aan eiser een WIA uitkering toegekend op basis van 43,14% arbeidsongeschiktheid met ingang van 22 februari 2019. Eiser kon zich niet in deze beoordeling vinden en heeft bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van dit bezwaar een aanvullende beperking aangenomen, maar dit leidt er volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet toe dat de eerder geduide functies niet langer geschikt zijn voor eiser. Eiser wordt daarom ongewijzigd 43,14% arbeidsongeschikt geacht.
Het geschil
2. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zijn arbeidsongeschiktheid te laag heeft vastgesteld. Verweerder handhaaft zijn standpunt.
2.1.
Eiser stelt ten eerste dat het medisch oordeel niet juist is. Eiser heeft last van chronische rugproblemen waardoor hij gedurende de hele dag kampt met hevige pijnklachten. Het gaat steeds slechter met hem. Hij kan niet goed slapen, geen auto meer rijden, geen boodschappen meer tillen en niet lang zitten. Om met de pijn om te kunnen gaan heeft hij in werk de behoefte aan afwisseling in lopen, staan en zitten en de mogelijkheid om regelmatig oefeningen te kunnen doen. Ook kampt hij met psychische klachten waarvoor hij in behandeling is bij een psycholoog en medicatie gebruikt. Ter onderbouwing hiervan heeft hij in beroep een verklaring van zijn behandelaar overgelegd. Hij acht zich meer beperkt dan door verweerder is aangenomen. Eiser stelt dat in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) aanvullende beperkingen opgenomen moeten worden vanwege zijn toegenomen klachten. Eiser is daarnaast van mening dat in ieder geval een beperking aangenomen had moeten worden op het item 5.9 van de FML (afwisseling van houding).
2.2.
Ook voert eiser aan dat het arbeidskundig oordeel niet juist is. Eiser meent dat hij niet in staat is om de geduide functies van productiemedewerker industrie, wikkelaar en telefonist/medewerker callcenter te verrichten, omdat hij in deze functies onvoldoende van houding zal kunnen wisselen. Daarbij is hij de Nederlandse taal niet voldoende machtig om als telefonist of callcenter medewerker te werken.
De beoordeling
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe informatie van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, onvoldoende is om aan te tonen dat het medisch oordeel niet juist is.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
4. De rechtbank ziet in de eerste plaats geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en eiser gezien en onderzocht. Ook hebben zij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector, waaronder de in bezwaar opgevraagde informatie van zijn huisarts, revalidatiearts en Fysius Rugexpert Lelystad, bij hun beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen hebben eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen.
Het medisch oordeel
5. De rechtbank ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is.
5.1.
Voor zover eiser aanvoert dat het steeds slechter met hem gaat en dat sprake is van toegenomen klachten en beperkingen betreft dit klachten en mogelijke beperkingen van na de datum in geding (22 februari 2019). Die vallen daardoor buiten de omvang van de beoordeling die nu voorligt. Eiser kan voor die toegenomen klachten een nieuwe melding doen bij verweerder. De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of er reden is om te twijfelen aan de beperkingen die verweerder heeft aangenomen per 22 februari 2019.
5.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat een beperking op het item 5.9 wisselen van houding moet worden aangenomen. Het gaat bij item 5.9 om de specifieke opeenvolging van verschillende houdingen en niet om de gebruikelijke afwisseling in zitten, staan en lopen. Voor die reguliere afwisseling zijn namelijk de beoordelingspunten voor lopen, staan en zitten bedoeld. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat in de FML reeds forse beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van die punten. Hiermee wordt dus al verzekerd dat eiser van houding kan wisselen. Van een beperking op item 5.9 is pas sprake wanneer het voor iemand noodzakelijk is om in zijn werk lichaamshoudingen in een specifieke volgorde af te wisselen. Er is geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit bij eiser het geval is, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hier ook geen beperkingen voor hoefde aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3.
De rechtbank ziet in de verklaring van de psycholoog ook geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij hebben meegewogen dat eiser onder behandeling is bij een Poolse psycholoog. Zij hebben echter, mede op basis van eigen onderzoek, geen reden gezien om hiervoor beperkingen op te nemen. De verklaring van de psycholoog, die eiser in beroep heeft overgelegd, bevestigt slechts dat eiser op de datum in geding onder behandeling stond. Dit was dus al bekend en is in de beoordeling van de verzekeringsartsen meegewogen. Er staat verder niets in de verklaring. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten om op basis van deze verklaring te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
5.4.
Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat hij ook beperkt is op het item 2.10 (vervoer). In bezwaar is een beperking met betrekking tot het beroepsmatig autorijden aangenomen. Eiser voert aan dat hij in het geheel geen auto meer kan rijden en dat hij ook niet met het openbaar vervoer kan omdat hij niet lang kan zitten. Verweerder had daarom een beperking op het item 2.10 moeten aannemen voor woon-werkverkeer.
5.5.
De rechtbank begrijpt dat eiser vindt dat hij zodanig beperkt is dat hij geen auto meer kan rijden of met het openbaar vervoer kan gaan, maar eiser heeft geen medische informatie ingebracht om dit standpunt te ondersteunen. De persoonlijke verklaring van eiser is voor de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de beperkingen van eiser op dit aspect zijn onderschat. Zoals ook onder 3. overwogen, is de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart onvoldoende om aan te nemen dat het medisch oordeel niet juist is. De beroepsgrond slaagt niet.
5.6.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de beperkingen die zijn vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Arbeidskundige beoordeling
6. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling overweegt de rechtbank dat, uitgaande van de juistheid van de door verweerder bij eiser aangenomen beperkingen, er geen aanleiding is voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden behorende bij de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de geduide functies niet passend zijn omdat hij in die functies onvoldoende van houding kan wisselen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser er op gewezen dat het ook niet van een werkgever gevraagd kan worden om eiser hierin te faciliteren. Zoals hiervoor overwogen mocht verweerder uitgaan van de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. De arbeidsdeskundigen hebben aan de hand van die beperkingen onderzocht of de geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser. Uit deze functiebeoordeling volgt dat eiser bij alle geduide functies voldoende ruimte heeft om van houding te wisselen. De rechtbank kan de stelling van eiser niet volgen dat van een werkgever niet gevraagd kan worden rekening te houden met de beperkingen van een werknemer. Als eiser ergens aangenomen wordt, zal dit, indien nodig, meegenomen moeten worden bij de praktische invulling van een functie. Het is in ieder geval geen reden om een in het kader van een WIA-beoordeling geduide functie op voorhand als ongeschikt aan te merken.
6.2.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat hij de functie telefonist/callcenter medewerker niet kan uitoefenen. In deze functie moet de werknemer kunnen communiceren in de Nederlandse taal. Verweerder heeft terecht erop gewezen dat eiser in 2012 een cursus Nederlands B2 heeft gedaan. Dit is een cursus voor gevorderden. Eiser heeft in zijn aanvraagformulier bovendien zelf aangegeven goed Nederlands te kunnen. Uit de beschikbare informatie blijkt daarnaast ook niet dat eiser eerder in zijn werk enige taalbarrières heeft ondervonden. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat deze functie niet zou kunnen doen.
6.3.
De gronden van eiser tegen het arbeidsdeskundige deel van de schatting slagen niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht vastgesteld op 43,14%.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.